Uitspraak 200903414/1/H2


Volledige tekst

200903414/1/H2.
Datum uitspraak: 30 december 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2009 in zaak nr. 08/2117 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne (hierna: het college) een aanvraag van [appellanten] (hierna gezamenlijk: [appellanten]) om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 april 2009, verzonden op 3 april 2009, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 mei 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 november 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. P.A.R. Dijkers, advocaat te Hellevoetsluis, en het college, vertegenwoordigd door mr. N.J.H.M. Slaats, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door drs. P.A.J.M. van Bragt, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ), zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. [appellanten] hebben op 31 juli 2003 gekocht en zijn sinds 3 november 2003 eigenaar van een ruim drie hectare groot perceel met een woonhuis, schuren, kassen, erf, weilanden en verder toebehoren, plaatselijk bekend Hortweg 10 te Rockanje (hierna: het perceel). Zij hebben gevraagd om vergoeding van planschade ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Hortweg" op 15 december 2006, omdat daarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden op het perceel zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Rockanje, 2e herziening".

2.3. Het college heeft de aanvraag voor advies voorgelegd aan de SAOZ. Deze heeft in een advies van 18 september 2007, aangevuld bij brief van 10 april 2008, (hierna samen: het SAOZ-advies) gesteld, samengevat weergegeven, dat voorheen op het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied Rockanje, 2e herziening" de exploitatie van een glastuinbouwbedrijf was toegestaan en dat thans op het perceel ingevolge het bestemmingsplan "Hortweg" nog steeds een agrarisch bedrijf mag worden geëxploiteerd, maar niet meer een glastuinbouwbedrijf met dezelfde omvang als voorheen was toegestaan. Volgens de SAOZ zijn [appellanten] ten gevolge van deze planologische verandering in een planologisch nadeliger situatie geraakt, waardoor zij schade lijden. In het SAOZ-advies is verder gesteld, samengevat weergegeven, dat de planologische verandering voor [appellanten] voorzienbaar was op grond van bestaand provinciaal beleid ten tijde van de aankoop van het perceel. De SAOZ heeft daarom geadviseerd de aanvraag om planschadevergoeding af te wijzen.

Het college heeft, onder verwijzing naar het SAOZ-advies, aan het besluit van 29 oktober 2007 ten grondslag gelegd, dat de planologische verandering voor [appellanten] ten tijde van de aankoop van het perceel op grond van het provinciale glastuinbouwbeleid en een overeenkomst die [appellant] voorafgaande aan de koop met de gemeente heeft gesloten, voorzienbaar was. Het college heeft dit besluit bij besluit van 22 april 2008 gehandhaafd.

2.4. Of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

2.5. [appellanten] betwisten het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verandering voor hen voorzienbaar was. Zij voeren aan, samengevat weergegeven, dat de planologische verandering voor hen niet voorzienbaar was op grond van het op 20 augustus 2002 door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland vastgestelde ontwerpstreekplan "Zuid-Holland West" (hierna: het ontwerpstreekplan), omdat zij daaruit ten tijde van de koop van het perceel niet konden afleiden welke glastuinbouwgebieden op Voorne-Putten, waar het perceel is gelegen, een andere bestemming zouden krijgen, nu het ontwerpstreekplan geen betrekking had op Voorne-Putten. [appellanten] hebben verder ter zitting toegelicht, samengevat weergegeven, dat [appellant] voorafgaande aan de koop van het perceel met de gemeente overeen is gekomen de glastuinbouwbestemming voor het perceel te wijzigen, omdat [appellanten] toentertijd het voornemen hadden op het perceel een loon- en grondverzetbedrijf te exploiteren, maar dat de overeenkomst in 2004 is ontbonden en de overeengekomen bestemmingswijziging nimmer heeft plaatsgevonden.

2.6. Het betoog slaagt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen, samengevat weergegeven, dat van aspirant kopers van een perceel, zoals [appellanten], mag worden verwacht dat zij onderzoek doen naar relevante planologische ontwikkelingen betreffende het perceel. De Afdeling is evenwel, anders dan de rechtbank, van oordeel dat van [appellanten] niet mag worden verwacht dat zij bij dat onderzoek kennis zouden nemen van het ontwerpstreekplan. Daarbij is in aanmerking genomen dat het ontwerpstreekplan van toepassing is op Zuid-Holland West en alleen de gebieden van het samenwerkingsorgaan Duin- en Bollenstreek, het samenwerkingsorgaan Leidse Regio en het Stadsgewest Haaglanden omvat en derhalve geen betrekking heeft op Voorne-Putten, waar het perceel is gelegen. [appellanten] hoefden daarom ten tijde van de aankoop niet op grond van het ontwerpstreekplan rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in ongunstige zin zou veranderen.

Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, heeft [appellant] het college bij brief van 5 mei 2003 verzocht planologische medewerking te verlenen aan de vestiging van een agrarisch loon- en grondverzetbedrijf op het perceel en heeft hij daarover met de gemeente op 21 augustus 2003 een overeenkomst gesloten. Volgens de artikelen 1 en 2 van de overeenkomst, samengevat weergegeven, zal de gemeente de vestiging van een agrarisch loonbedrijf op het perceel planologisch mogelijk maken, mits [appellant] aan de in de overeenkomst opgenomen voorwaarden voldoet. Volgens artikel 3 van de overeenkomst verplicht [appellant] zich binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan alle op het perceel aanwezige voormalige tuinbouwkassen te slopen en van het perceel te verwijderen. Hierom moesten [appellanten] ten tijde van de koop rekening houden met het vervallen van de glastuinbouwbestemming voor het perceel. De Afdeling is evenwel, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [appellanten] op grond van de overeenkomst niet ook rekening hoefden te houden met de kans dat de planologische situatie op het perceel in ongunstige zin zou veranderen. Immers ten tijde van de koop gingen zowel [appellanten] als de gemeente er vanuit dat tegelijk met het vervallen van de mogelijkheden voor glastuinbouw voorzien zou worden in een bestemming die de vestiging van een agrarisch loonbedrijf op het perceel mogelijk zou maken.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van [appellanten] gegrond verklaren en het besluit van 22 april 2008 vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak, onder meer rekening houdend met de planologische beperkingen die ten tijde van de peildatum ingevolge de bestemmingsplannen "Hortweg" en "Landelijk gebied Rockanje, 2e herziening" voor het perceel golden, een nieuw besluit op het door [appellanten] gemaakte bezwaar te nemen.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2009 in zaak nr. 08/2117;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne van 22 april 2008, kenmerk 2007/4061;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; van het bedrag dient € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) aan [appellanten] en € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2009

507.