Uitspraak 200900649/1/H1


Volledige tekst

200900649/1/H1.
Datum uitspraak: 28 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 december 2008 in zaak nr. 07/4864 in het geding tussen:

1. [verzoeker],
2. [verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zundert (hierna: het college) een verzoek van
[verzoekers] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]) om handhavend op te treden tegen, voor zover thans van belang, de verbouwing tot en het gebruik van een bouwwerk als schoonheidssalon op het perceel [locatie] te Zundert (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 december 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 oktober 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2009, en [appellanten sub 2] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden van het hoger beroep aangevuld bij brief van 11 februari 2009. [appellant sub 2] heeft de gronden aangevuld bij brief van 26 februari 2009.

[verzoeker] en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door J.J.M. de Groot en F.H.J.J. Lenaers, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [verzoeker], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij een besluit inzake handhaving.

2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

2.1.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het meest dichtbij de schoonheidssalon gelegen perceel van [verzoeker], dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - niet grenst aan het perceel waarop de schoonheidssalon is gesitueerd, is gelegen op een afstand van ongeveer 250 meter. Voorts is gebleken dat [verzoeker] vanwege aanwezige bosschages en beplanting in ieder geval een groot deel van het jaar geen onbelemmerd zicht op de schoonheidssalon heeft. Tenslotte heeft het gebruik van het bouwwerk als schoonheidssalon geen grote verkeersaantrekkende werking, zodat de ruimtelijke uitstraling daarvan gering moet worden geacht. In het door [verzoeker] gestelde dat hij door het gebruik van het bouwwerk als schoonheidssalon wordt beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarisch bedrijf kan evenmin grond worden gevonden voor de conclusie dat hij rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt, nu zijn bedrijf, gelet op de aanwezigheid van dichterbij gelegen (bestaande) geurgevoelige objecten, in zoverre reeds wordt beperkt.

Nu niet aannemelijk is geworden dat de belangen van [verzoeker] rechtstreeks worden geraakt door het besluit op zijn verzoek tot handhavend optreden, is dat verzoek geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en is de afwijzing van dit verzoek geen besluit als bedoeld in dit artikel. Hieruit volgt dat het college het bezwaar van [verzoeker] ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.2. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 4 oktober 2007 vernietigen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, het bezwaar van [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 18 december 2008 in zaak nr. 07/4864;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 4 oktober 2007, kenmerk 2007/4421;

V. verklaart het bezwaar van [verzoeker] en [verzoekster] niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009

414-552.