Uitspraak 200901067/1/H2


Volledige tekst

200901067/1/H2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Brunssum
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 januari 2009 in zaak nr. 08/149 in het geding tussen:

stichting Onderwijsstichting MOVARE, gevestigd te Kerkrade,

en

het college van burgemeester en wethouders van Brunssum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brunssum (hierna: het college) op het verzoek van Onderwijsstichting MOVARE (hierna: MOVARE) toestemming verleend voor realisatie van kinderopvang in het gebouw van basisschool Titus Brandsma, waarbij het college een huurbedrag van € 100 per vierkante meter per jaar heeft vastgesteld en MOVARE heeft verplicht het huurbedrag aan de gemeente af te dragen.

Bij besluit van 18 december 2007 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 januari 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2007 vernietigd voor zover het college daarbij de aan de verleende toestemming tot verhuur verbonden voorwaarde dat verhuur slechts mag plaatsvinden tegen een aan de gemeente te betalen huurprijs van € 100,00 per vierkante meter per jaar heeft gehandhaafd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 maart 2009.

De stichting heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.E.R. Ummelen, advocaat te Heerlen, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. M.S. Pouw, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag, voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het verhuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

2.2. MOVARE heeft toestemming gevraagd voor de verhuur van een deel van een schoolgebouw dat zij in gebruik heeft aan een derde ten behoeve van buitenschoolse opvang. Het college heeft toestemming verleend en daaraan de voorwaarde verbonden dat MOVARE aan de gemeente Brunssum € 100,00 per verhuurde vierkante meter afdraagt. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor de stichtingskosten, de door de gemeente te betalen onroerendezaakbelasting en verzekeringskosten.

2.3. Het college bestrijdt niet het oordeel van de rechtbank dat het niet bevoegd is om een huurbedrag van € 100 per vierkante meter per jaar vast te stellen, omdat dat aan het bevoegd gezag is. Het college meent evenwel dat het een bijdrage in de door de gemeente te dragen kosten voor het onderhoud van het gebouw ten bedrage van € 100,00 per vierkante meter mocht vragen en dat de rechtbank dat heeft miskend.

2.3.1. Vaststaat dat voor de door het college aan de toestemming verbonden financiële voorwaarde geen expliciete wettelijke grondslag bestaat. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 30 augustus 1985 in zaak nr. R03.83.2209, AB 1986, 243) moet evenwel worden aangenomen dat een bestuursorgaan in beginsel rechtens de mogelijkheid heeft om door middel van het verbinden van een financiële voorwaarde aan een vrijstelling, tot betaling van een tegemoetkoming of een compensatie te verplichten zonder uitdrukkelijke wettelijke basis. Deze bevoegdheid is echter aan voorwaarden gebonden.

Ook in geval sprake is van toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de WPO moet worden aangenomen dat onder voorwaarden een dergelijk financieel voorschrift in beginsel mogelijk is, nu de WPO zich niet uitdrukkelijk daartegen verzet. In dit geval dient dan wel te blijken dat de bijdrage in de stichtingskosten die het schoolbestuur op grond van de financiële voorwaarde aan de gemeente moet betalen ten goede komt aan onderwijshuisvesting en dat de hoogte van het gevraagde bedrag rechtstreeks is gerelateerd aan de extra kosten of derving van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een organisatie voor buitenschoolse opvang met zich meebrengt. Niet kan worden aanvaard dat het zonder wettelijke grondslag opgelegde financiële voorschrift feitelijk het karakter krijgt van een belastingheffing, dan wel van ontneming van door de verhuur genoten voordeel.

2.3.2. Uit het besluit op bezwaar van 18 december 2007 blijkt evenwel niet dat de hoogte van het gevraagde bedrag rechtstreeks is gerelateerd aan de extra kosten of derving van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een organisatie voor buitenschoolse opvang met zich meebrengt. Het college heeft vanwege een intensiever gebruik van dat gedeelte van de school de gevraagde bijdrage van € 100,00 per vierkante meter per maand gebaseerd op een bijdrage in de stichtingskosten van het te verhuren gedeelte van het schoolgebouw ten bedrage van € 65,00 per vierkante meter per maand, een toename van de verzekeringskosten, onroerendezaakbelasting en toegenomen onderhoudskosten ten bedrage van € 27,00 per vierkante meter per maand, alsmede een generieke opslag van € 8,00 per vierkante meter per maand. Het college heeft deze posten evenwel niet nader gespecificeerd en evenmin nader onderbouwd dat en in hoeverre de gemeente door de verhuur van een gedeelte van het gebouw inkomsten derft, dan wel de genoemde extra uitgaven dient te doen. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 109 van de WPO voorzieningen aan gebouwen of terreinen in verband met verhuur niet ten laste van de gemeente komen, MOVARE, gelet op het bepaalde in artikel 92, eerste lid, onder b, van de WPO, de kosten dient te dragen voor het normale onderhoud van het schoolgebouw en tevens het risico draagt van beëindiging van de verhuur van het desbetreffende gedeelte van het schoolgebouw wegens vordering daarvan door het college op grond van artikel 107, eerste lid, van de WPO.

2.3.3. Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het besluit op bezwaar van 18 december 2007 niet in stand kon blijven. Het betoog faalt derhalve.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen op het door MOVARE gemaakte bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Brunssum tot vergoeding van bij stichting Onderwijsstichting MOVARE in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2009

362.