Uitspraak 200902062/4/M1


Volledige tekst

200902062/4/M1.
Datum uitspraak: 14 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

de rechtspersoon naar Duits recht BASF Plant Science Holding GmbH, gevestigd te Ludwigshafen, Duitsland,
verzoekster,

om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 29 april 2009, in zaak nr. 200902062/3/M1, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

de stichting Stichting Greenpeace Nederland, gevestigd te Amsterdam,

en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij uitspraak van 29 april 2009 heeft de voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) van 9 februari 2009 en 11 september 2008 geschorst.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, heeft de rechtspersoon naar Duits recht BASF Plant Science Holding GmbH (hierna: BASF) de voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar BASF, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, en de stichting Stichting Greenpeace Nederland en [gemachtigde], vertegenwoordigd door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. Koornwinder, dr. ir. P.A.M. Hogervorst en dr. I. van der Leij, allen werkzaam bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Aan BASF zijn vergunningen verleend voor veldwerkzaamheden met genetisch gemodificeerde aardappelplanten.

Bij besluiten van 11 september 2008, voor zover hier van belang, zijn deze vergunningen gewijzigd, waarbij twee nieuwe veldproeflocaties, Dongeradeel en Ferwerderadiel, zijn toegevoegd. Deze locaties zijn in de besluiten van 11 september 2008 aangeduid met een raster dat 100 keer zo groot is als de exacte veldproeflocaties.

Bij besluit van 9 februari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van Greenpeace en anderen tegen de besluiten van 11 september 2008 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2009 heeft de voorzitter het bestreden besluit en de besluiten van 11 september 2008 geschorst wegens een vermeend gebrek in de publicatie van de veldproeflocaties, als gevolg waarvan de minister in strijd met artikel 25, vierde lid, van richtlijn 2001/18/EG heeft gehandeld.

2.2. BASF heeft een spoedeisend belang bij het opheffen van de schorsing van 29 april 2009 omdat naar zij onbestreden heeft gesteld met gebruikmaking van de vergunningen en de besluiten van 11 september 2008 de aardappelplanten uiterlijk midden mei in de grond moeten worden gepoot.

2.3. Bij brief van 1 mei 2009 heeft BASF haar aanvankelijke bezwaren tegen publicatie van de precieze locatiegegevens ingetrokken en de minister verzocht de locatie van de veldproeflocatie Dongeradeel alsnog nader gepreciseerd openbaar bekend te maken. In de brief heeft zij deze locatie aangegeven met perceel- en akkeraanduiding en een plattegrond van deze locatie bijgevoegd.

BASF betoogt dat door het meer precies bekend maken van de locatie Dongeradeel het daarmee gepaard gaande gebrek in het desbetreffende besluit van 11 september 2008 wat betreft deze locatie wordt gerepareerd. Volgens BASF zou dit tot gevolg hebben dat de Afdeling in de hoofdzaak bij een vernietiging van het bestreden besluit vanwege een gebrek in de publicatie van de besluiten van 11 september 2008 de rechtsgevolgen ten aanzien van de locatie Dongeradeel in stand laat. Om die reden verzoekt zij tot opheffing van de schorsing van 29 april 2009 ten aanzien van de veldproeflocatie Dongeradeel.

2.4. De voorzitter stelt voorop dat in deze procedure slechts moet worden beoordeeld of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorlopige voorziening van 29 april 2009 op te heffen dan wel te wijzigen, als bedoeld in artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht. Of het bestreden besluit en de besluiten van 11 september 2008 rechtmatig zijn en of de publicatie van de veldproeflocaties waarop deze besluiten zien overeenkomstig de daaraan te stellen wettelijke maatstaven heeft plaatsgevonden, dient door de Afdeling naar aanleiding van de behandeling van de zaak in de bodemprocedure te worden beoordeeld. Eerst bij die behandeling kunnen ook de door de minister ter zitting aangevoerde argumenten waarom richtlijn 2001/18/EG in dit geval niet zou nopen tot bekendmaking van een meer precieze locatie van de veldproeven worden betrokken.

2.5. De voorzitter stelt vast dat de minister vooralsnog geen beslissing heeft genomen omtrent het hiervoor vermelde verzoek en ook feitelijk geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van BASF om tot een nadere publicatie van de veldproeflocatie Dongeradeel over te gaan. Reeds hierom kan naar het oordeel van de voorzitter de brief van 1 mei jongstleden niet als nieuw feit of nieuwe omstandigheid worden aangemerkt die aanleiding zou kunnen geven om de voorlopige voorziening van 29 april 2009 op te heffen. Daarbij wijst de voorzitter er op dat een nadere publicatie op zichzelf het vermeende gebrek in de publicatie bij het desbetreffende besluit van 11 september 2008 niet heelt. Aangezien bij dat besluit deze meer precieze locatieaanduiding ontbrak en dientengevolge belanghebbenden, zoals landbouwers in de omgeving, mogelijkerwijs destijds onvoldoende inzicht hebben verkregen om uitgaande van deze meer precieze locatieaanduiding zich een standpunt te vormen omtrent hun belangen bij dat besluit zoals de gevolgen voor hun nabijgelegen landbouwgronden. Voor zover BASF betoogt dat de schorsing kan worden opgeheven omdat het belang van Greenpeace bij de schorsing door het alsnog meer precies bekend maken van de locatie Dongeradeel zou zijn komen te ontvallen, overweegt de voorzitter dat, wat daar ook van zij, door het ontbreken van deze gegevens bij het desbetreffende besluit van 11 september 2008 derhalve niet is uitgesloten dat andere belanghebbenden door de globale wijze van aanduiding in de publicatie van het besluit zijn benadeeld. De voorzitter acht het daarom niet aannemelijk dat de Afdeling bij een op dit gebrek gebaseerde vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen in stand zal laten, zoals door BASF is betoogd. Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende grondslag voor het opheffen van de schorsing. Ook in hetgeen BASF overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen geen aanleiding de schorsing op te heffen.

2.6. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat

159/537.