Uitspraak 200806453/1/H1


Volledige tekst

200806453/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 11 juli 2008 in zaak
nrs. 07/3648 en 07/3679 in het geding tussen:

1. [wederpartijen sub 1],
2. [wederpartijen sub 2],
allen wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel (hierna: het college) aan [appellant sub 1] vrijstelling en bij besluit van 10 april 2007 bouwvergunning verleend voor het oprichten van vijf woningen op de percelen gedeeltelijk gelegen aan de H.W. van Heelstraat 26 en 28 en de Groenestraat 15, 15a en 15b te Hurwenen, gemeente Maasdriel (hierna: de percelen).

Bij besluiten van 10 juli 2007 heeft het college onder meer de door [wederpartijen sub 1] en [wederpartijen sub 2] (hierna: [wederpartij] e.a.) daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij] e.a. daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en de besluiten van 10 juli 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 17 september 2008.
Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 6 oktober 2008.

[wederpartij] e.a. hebben een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vogel en drs. D.E. van Lienden-Traxel, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [wederpartij] e.a., vertegenwoordigd door [een der wederpartijen sub 2], verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Binnendijksdeel"(hierna: het bestemmingsplan) rust op de percelen de bestemming "Agrarisch gebied met landschaps- en cultuurhistorische waarden". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19a, vierde lid, voor zover thans van belang, van de WRO is op de voorbereiding van het besluit omtrent de vrijstelling afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.

Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat tot afdeling 3.4 behoort, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.3. Vast staat dat met het ontwerp van het vrijstellingsbesluit de stukken met betrekking tot het verkennende bodemonderzoek niet ter inzage zijn gelegd.

2.4. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte vanwege de omstandigheid dat genoemde stukken niet bij het ontwerp van het besluit ter inzage zijn gelegd het besluit op bezwaar van 10 juli 2007 wegens strijd met artikel 3:11, eerste volzin, van de Awb heeft vernietigd.

2.4.1. Op een bouwvergunning is (als regel) niet de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, neergelegd in afdeling 3.4 van de Awb, van toepassing, maar de bezwaarprocedure. Gelet op artikel 49, vijfde lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, wordt in gevallen waarin met vrijstelling bouwvergunning is verleend, de vrijstelling geacht deel uit te maken van de bouwvergunning. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb, Kamerstukken II, 2003-2004, 29 421, nr. 3, p. 85-86, betekent dat dat de beroepsgang met betrekking tot de bouwvergunning leidend is. De vrijstelling is mede onderwerp van het bezwaar tegen de bouwvergunning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200703198/1) dient het bestuursorgaan daarom bij zijn beslissing op het bezwaar ook de vrijstelling te heroverwegen, ook al zijn - hetgeen in die zaak speelde - tegen het ontwerp van het vrijstellingsbesluit geen zienswijzen ingediend zoals artikel 6:13 van de Awb voorschrijft.

Hieruit volgt dat eventuele gebreken in de voorbereiding van het vrijstellingbesluit in de bezwaarfase kunnen worden hersteld. Niet wordt betwist dat de stukken met betrekking tot het verkennende bodemonderzoek wel ter inzage zijn gelegd in de bezwaarschriftfase. Dat [wederpartij] e.a. in de bezwaarschriftfase ervoor hebben gekozen de stukken niet in te zien, maakt dat niet anders. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte wegens strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Awb het besluit op bezwaar vernietigd. Het betoog slaagt.

2.4.2. Het college en [appellant sub 1] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Zij voeren verder aan dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, het bouwplan is voorzien in stedelijk gebied en dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan.

2.4.3. Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college van gedeputeerde staten) vastgesteld de "vrijstellingslijst ex artikel 19, lid2, van de WRO" (hierna: de vrijstellingslijst). Deze bevat de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.

Als categorie van gevallen zijn onder meer aangewezen: projecten in stedelijk gebied, wat betreft wonen: (bouw)projecten voor woonfunctie, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein.

Onder het kopje "Algemene Voorwaarden" staat in de vrijstellingslijst, voor zover hier van belang, dat in bepaalde gevallen geen gebruik mag worden gemaakt van de in de lijst genoemde mogelijkheden en dat tevens in de ruimtelijke onderbouwing de economische uitvoerbaarheid dient te worden aangetoond.

In de toelichting op de vrijstellingslijst, voor zover hier van belang, staat vermeld dat onder het begrip stedelijk gebied die gebieden vallen die op de Beleidskaart ruimtelijke structuur behorende bij het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: de streekplankaart) als bebouwd gebied zijn aangeduid. Dit zijn binnen het Multifunctioneel gebied de grijs gekleurde gebieden (bebouwd gebied 2000). Daarnaast zijn alle gerealiseerde planmatige uitbreidingen aansluitend aan de deze bebouwde gebieden stedelijk gebied.

2.4.4. De betogen falen. Gelet op de stukken en ook na raadpleging van de streekplankaart ter zitting van de Afdeling, is het niet mogelijk gebleken vast te stellen dat het bouwplan is voorzien in het stedelijk gebied dan wel in een daarop aansluitende gerealiseerde planmatige uitbreiding. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat niet is voldaan aan de toepassingsvereisten van artikel 19, tweede lid, van de WRO.

Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college heeft nagelaten in de ruimtelijke onderbouwing de economische uitvoerbaarheid aan te tonen zoals in de Algemene Voorwaarden van de vrijstellingslijst is bepaald. De enkele omstandigheid dat voor de gemeente zelf geen kosten zijn verbonden aan de realisering van het bouwplan, is daarvoor onvoldoende.

2.5. De hoger beroepen zijn, gelet op het onder 2.4.1 overwogene, gegrond. Nu het dictum juist is, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd, met verbetering van gronden waarop deze rust.

Het college dient, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009

441-564.