Uitspraak 200800925/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2009:BI4479
- Datum uitspraak
- 20 mei 2009
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 18 december 2007, no. 1303203, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stationskwartier".
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Noord-Brabant
200800925/1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de stichting "Stichting Actie Comité Belcrum", gevestigd te Breda,
5. de vereniging "Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda", gevestigd te Breda,
6. de naamloze vennootschap "Thes Nederland N.V.", gevestigd te Curaçao,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2007, no. 1303203, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Breda (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Stationskwartier".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2008, [appellanten sub 2] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2008, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, de Stichting Actie Comité Belcrum (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, de vereniging "Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda" (hierna: de VvE) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2008, en de naamloze vennootschap Thes Nederland N.V. (hierna: Thes) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 19 februari 2008. De stichting heeft haar beroep aangevuld bij brief van 17 maart 2008.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], de stichting, de VvE en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De VvE en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [een der appellanten sub 1], [appellant sub 2], in de personen van [appellanten sub 2], [appellant sub 3], in persoon, de stichting, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de stichting, de VvE, vertegenwoordigd door [bestuurslid] van de VvE, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda en F.G. Veurink, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de raad gehoord, eveneens vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda en ir. J.M. Vollaard, J.A. de Bokx en drs. D.P.S.M. Dictus, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. Van de groep [appellanten sub 1] hebben [5 personen] geen zienswijze bij de raad naar voren gebracht.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep van [appellanten sub 1] voor zover ingediend door [5 personen], is niet-ontvankelijk.
2.2. Van de groep [appellanten sub 1] heeft [1 persoon] geen bedenkingen bij het college ingebracht.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig bedenkingen heeft ingebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep van [appellanten sub 1] voor zover ingediend door [1 persoon], is niet-ontvankelijk.
2.3. [appellant sub 2] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad, noch bedenkingen tegen het vastgestelde plan ingebracht bij het college.
Het college en de raad betogen in beroep dat van [appellant sub 2], gelet op het feit dat hij reeds op 7 juni 2007 de koopovereenkomst van de woning aan de [locatie] heeft getekend, redelijkerwijs kon worden verwacht dat hij bedenkingen tegen het vastgestelde plan zou inbrengen. Nu hij dat heeft verzuimd zou het beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, aldus het college en de raad.
2.3.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 27 van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tijdig tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht en tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze en niet tijdig bedenkingen naar voren heeft gebracht.
2.3.2. [appellant sub 2] stelt in dit verband dat hij eerst op 12 juli 2007 en derhalve na afloop van de periode waarin het ontwerpplan en het vastgestelde plan ter inzage hebben gelegen, eigenaar is geworden van de woning aan de [locatie].
Hierin is geen rechtvaardiging gelegen als vorenbedoeld. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] reeds op 7 juni 2007 het koopcontract voor de aankoop van de woning aan de [locatie] heeft getekend met de bedoeling op dat adres te gaan wonen. Aangezien het vastgestelde plan tot en met 2 juli 2007 ter inzage lag, resteerden op het moment van het tekenen van de koopovereenkomst nog ruim drie weken voor de afloop van de termijn waarbinnen bedenkingen bij het college konden worden ingebracht. Gezien het voorgaande acht de Afdeling voldoende aannemelijk geworden dat [appellant sub 2] tijdig van de ontwikkelingen en de procedures rond het plan op de hoogte moet zijn geweest en dat [appellant sub 2] in de gelegenheid is geweest om bedenkingen bij het college in te brengen. Derhalve is geen sprake van een verschoonbaar verzuim. Het beroep van [appellant sub 2] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.4. Thes betoogt dat het college een deel van haar bedenkingen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Thes voert aan dat zij niet in de gelegenheid was zienswijzen naar voren te brengen omdat zij eerst na de terinzagelegging van het ontwerpplan eigenaar is geworden van het perceel aan de Speelhuislaan 12.
2.4.1. Het college heeft in het bestreden besluit betoogd dat Thes ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan reeds met de verwerving van de eigendom van voornoemd pand bezig was. Bovendien behoeft men voor het naar voren brengen van zienswijzen geen eigenaar of gebruiker te zijn van panden of percelen in het plangebied, aldus het college. Gelet hierop zijn de bedenkingen die niet zijn gericht op gewijzigde onderdelen van het plan, betreffende bezwaren tegen het ontbreken van een distributie-planologisch onderzoek, het niet als zodanig bestemmen van de huidige supermarkt alsmede de uitvoerbaarheid van het plan, buiten beschouwing gelaten.
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van Thes dat een deel van haar bedenkingen ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals in overweging 2.3.1. is overwogen kan beroep slechts worden ingesteld indien door een belanghebbende tijdig een zienswijze bij de raad naar voren is gebracht en tijdig bedenkingen naar voren zijn gebracht bij het college. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze en niet tijdig bedenkingen naar voren heeft gebracht.
Om te kunnen beoordelen of het niet naar voren brengen van een zienswijze door Thes verschoonbaar kan worden geacht, en derhalve de vraag of dit deel van het beroep ontvankelijk kan worden geacht, is de raadsman van Thes telefonisch verzocht om een kopie van koopovereenkomst dan wel notariële akte over te leggen, of zo nodig mee te brengen naar zitting. Thes heeft nagelaten de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Voorts is Thes niet ter zitting verschenen om aldaar een mondelinge toelichting te geven op haar verzoek om het niet indienen van zienswijzen verschoonbaar te achten. Als gevolg hiervan heeft de Afdeling niet kunnen vaststellen op welk moment Thes de koopovereenkomst heeft getekend. De gevolgen daarvan blijven voor rekening van Thes. Nu Thes overigens geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het niet indienen van zienswijzen verschoonbaar is te achten, is er geen verschoonbaar verzuim.
Het beroep van Thes is niet-ontvankelijk.
Inhoudelijk
2.5. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.6. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het NS-station van Breda en de directe omgeving hiervan en maakt de bouw van een moderne OV-terminal, kantoren, woningen, winkels en een nieuwe verbindingsweg mogelijk. Het plangebied, met een oppervlakte van ongeveer 16 hectare, maakt deel uit van het grotere ontwikkelingsgebied Spoorzone dat ongeveer 200 hectare omvat.
Procedure
2.7. De VvE betoogt dat ten onrechte geen inspraak mogelijk is gemaakt over het voorliggende bestemmingsplan.
Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat geldt na de inwerkingtreding van deze wetten, van toepassing is. Met ingang van 1 juli 2005 is artikel 6a van de WRO vervallen waarin de inspraak inzake ruimtelijke plannen was geregeld. Ingevolge de WRO, zoals deze thans luidt, vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel meer uitmaakt van de in de WRO geregelde procedure kan, indien in een gemeentelijke verordening, als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet, de mogelijkheid of verplichting is opgenomen inspraak te bieden, het niet nakomen van deze verplichting geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen. Het betoog van de VvE kan derhalve niet slagen.
2.7.1. De VvE betoogt verder dat het bestreden besluit ten onrechte niet aan de vereniging is toegestuurd. Verder is het gemeentebestuur van Breda ten onrechte niet in contact getreden met de VvE terwijl dit wel door de raad was opgedragen en heeft de VvE herhaaldelijk geen antwoord gekregen op verzoeken om informatie.
Het college betoogt dat niet is gebleken dat de bewoners van het appartementencomplex verkeerd zijn ingelicht.
Ten aanzien van de toezending van het bestreden besluit overweegt de Afdeling dat deze bezwaren betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Weliswaar heeft de VvE lang moeten wachten op het overleg met het gemeentebestuur, maar niet gebleken is dat daardoor enige rechtsregel is geschonden op grond waarvan het college aanleiding had moeten zien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden. Overigens is gebleken dat de verantwoordelijke wethouder bij brief van 4 maart 2009 inmiddels contact heeft opgenomen met het bestuur van de VvE met een voorstel voor overleg betreffende het appartementencomplex. Hierbij zijn ook de door de VvE gevraagde stukken alsnog toegezonden.
2.7.2. [appellant sub 3] voert aan dat de wijze waarop het college de ingebrachte bedenkingen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Gelet hierop kan het betoog van [appellant sub 3] op dit punt niet slagen.
De plandelen met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Verkeers- en verblijfsdoeleinden"
2.8. [appellanten sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het plan uitsluitend de aanleg van de Stationslaan tussen de Belcrumweg en de Terheijdenseweg mogelijk maakt, en ten onrechte niet tevens voorziet in de in het milieueffectrapport (hierna: MER) beschreven doortrekking van deze weg naar de Doornboslaan en in de zogenoemde knip in de Terheijdenseweg. Deze maatregelen hadden daarom, op grond van artikel 7.35 van de Wet Milieubeheer (hierna: Wm), dwingend in het plan voorgeschreven moeten worden, hetgeen niet is gebeurd. [appellanten sub 1] wijzen in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2006, no. 200502510/1. Tevens is geen faseringsplan beschikbaar. Het plan biedt derhalve geen enkele garantie dat de Stationslaan in de toekomst zal worden doorgetrokken en zal worden afgesloten van de Terheijdenseweg.
Voorts is ten onrechte geen onderzoek verricht naar de gevolgen van de in dit plan voorziene aansluiting van de Stationslaan op de Terheijdenseweg voor de verkeersbelasting, de geluidbelasting en de luchtkwaliteit voor de woningen die grenzen aan beide wegen. [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en de stichting vrezen als gevolg van dit plan een verdere toename van de verkeersintensiteiten op de Terheijdenseweg en de Speelhuislaan en een onevenredige aantasting van hun woongenot, waaronder zij geluid, geur en luchtkwaliteit begrijpen.
Verder wordt hiermee naar de mening van [appellanten sub 1] en de stichting afgeweken van de beoogde functie van deze wegen zoals beschreven in onder meer de Bereikbaarheidsvisie. [appellant sub 3] betoogt ten slotte dat is gerekend met onjuiste verkeersintensiteiten die niet zijn gebaseerd op de beschikbare telgegevens. Voor wat betreft de geluidbelasting is voor het Speelhuisplein ten onrechte uitgegaan van asfalt, terwijl sprake is van klinkerbestrating.
2.8.1. Het college betoogt dat de raad, gelet op hetgeen het onderhavige plan mogelijk maakt, voldoende onderzoek heeft verricht op het juiste schaalniveau. De gewenste doortrekking van de Stationslaan is voor de ontsluiting van onderhavig plan niet noodzakelijk, maar het college erkent dat op langere termijn voor een goede ontsluiting een groter gebied in ogenschouw moet worden genomen.
Met een minimale wegbreedte van 45 meter zijn verschillende ruimtelijke inrichtingen mogelijk binnen de Stationslaan en het Speelhuisplein. Met de gelegde bestemmingen is echter niets vastgelegd over het al dan niet aansluiten van de Speelhuislaan en de Terheijdenseweg, omdat dergelijke aansluitingen via verkeersmaatregelen geëffectueerd moeten worden, aldus het college. Dat het treffen van deze verkeersbesluiten niet is vastgelegd in het plan acht het college aanvaardbaar onder verwijzing naar de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven.
Het college acht de in het plan gekozen variant van de verlegde Stationslaan aanvaardbaar gelet op de resultaten uit het MER en het aanvullende akoestische onderzoek. Hieruit volgt dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan de Speelhuislaan/Speelhuisplein in 2020 lager is dan in de huidige situatie. Weliswaar is de geluidbelasting hoger dan wanneer het tracé van de Stationslaan niet zou zijn verschoven, maar het college acht dit aanvaardbaar gelet op de mogelijkheden die een verschuiving biedt voor de ruimtelijke invulling van het gebied.
2.8.2. Het voorliggende plan draagt bij aan de ontwikkeling van de totale Spoorzone. In oktober 2005 is een MER gemaakt waarbij de milieueffecten voor de Spoorzone zijn onderzocht voor zes alternatieven, waaronder het voorkeursalternatief Spoorzone en drie verkeersvarianten. Het gemeenschappelijke uitgangspunt in alle alternatieven en varianten is de aanleg van de Stationslaan tussen de Belcrumweg en de Doornboslaan als oost-west ontsluiting.
In aanvulling op het MER is op 30 maart 2007 door Movares onderzoek verricht naar de geluidsbelasting als gevolg van weg- en railverkeer voor het bestemmingsplan Stationskwartier.
2.8.3. Het plan voorziet in de aanleg van de Stationslaan tussen de Belcrumweg en het Speelhuisplein, waarbij laatstgenoemde weg de functie krijgt ter ontsluiting van de bestaande woningen en autoluw wordt. Het overige deel van de Stationslaan tot aan de Terheijdenseweg wordt gereconstrueerd en verbreed en zal gaan dienen als verkeersknooppunt voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Op grond van de voorschriften bij het plan zal de Stationslaan over in totaal twee rijstroken beschikken. De verdere doortrekking van de Stationslaan naar de Doornboslaan is niet in dit bestemmingsplan opgenomen.
[appellanten sub 1] en [appellant sub 3] wonen allen aan de Terheijdenseweg. De stichting komt op voor de belangen van de bewoners van de wijk Belcrum, die direct ten noorden van de voorziene Stationslaan ligt.
2.8.4. Op grond van artikel 74, eerste lid, aanhef onder a, sub 2, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) zoals die ten tijde van het bestreden besluit gold, geldt voor de Stationslaan aan weerszijden van rechtswege een geluidzone van 200 meter. Vaststaat dat een aantal woningen aan de Terheijdenseweg alsmede een groot aantal van de woningen in de wijk Belcrum binnen deze zone liggen.
Gelet op het bepaalde in artikel 77, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 74 van de Wgh, dient voorafgaand aan de vaststelling van het plan akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting vanwege de weg die door woningen binnen de zone zou worden ondervonden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting vanwege de Stationslaan zoals in dit plan is voorzien. Weliswaar is in het MER onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege de Stationslaan, maar die gegevens hebben betrekking op de gehele Stationslaan, derhalve inclusief de doortrekking naar de Doornboslaan. Ook het door Movares verrichte akoestische onderzoek bevat uitsluitend gegevens over de geluidbelasting vanwege de gehele, en dus doorgetrokken, Stationslaan. Desgevraagd hebben het college en de raad ter zitting bevestigd dat er voor voorliggend deelplan geen akoestisch onderzoek beschikbaar is. Onder deze omstandigheden is thans niet duidelijk of de geluidbelasting vanwege de Stationslaan voor de woningen in de wijk Belcrum en aan de Terheijdenseweg tot een aanvaardbaar niveau beperkt kan blijven.
Nog afgezien van voornoemde wettelijke verplichting akoestisch onderzoek te verrichten, bestond er, gelet op de uitkomsten van het door Movares verrichte akoestische onderzoek, te meer aanleiding nader specifiek onderzoek te verrichten. Uit de onderzoeksresultaten blijkt immers dat de toekomstige geluidbelasting vanwege de doorgetrokken Stationslaan de ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh geldende voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van de bestaande woningen aan de Kievitstraat, het Speelhuisplein en de hoek van de Terheijdenseweg reeds in ruime mate overschrijdt. Bovendien acht de Afdeling niet ondenkbaar dat, gelet op hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en de stichting hebben aangevoerd, de geluidbelasting vanwege de Stationslaan zoals in dit plan is voorzien hoger zal zijn. Het is immers niet onaannemelijk dat in de situatie waarin het plan voorziet het verkeer van en naar het station in belangrijke mate via de Terheijdenseweg naar de Noordelijke Randweg (de Nieuwe Kadijk) zal gaan, terwijl in het geval van een doorgetrokken Stationslaan het verkeer via de Stationslaan en de Doornboslaan naar de Noordelijke Randweg zou rijden, waarbij de Terheijdenseweg ontlast zou worden.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en de stichting hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat betrekking heeft op de Stationslaan is vastgesteld in strijd met artikel 77 van de Wgh. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
2.8.5. De aanleg van de Stationslaan heeft verder tot gevolg dat de kruisingen van deze weg met de bestaande wegen (de Belcrumweg, het Speelhuisplein en de Terheijdenseweg) opnieuw ingericht zullen moeten worden. Het is de vraag of deze wijzigingen aan voornoemde wegen als een reconstructie in de zin van de Wgh moeten worden aangemerkt. Onder reconstructie wordt, ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgh, een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg verstaan, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd. In artikel 99 van de Wgh is bepaald dat tot reconstructie van een weg niet wordt overgegaan dan nadat een akoestisch onderzoek is verricht.
Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005, no. 200400323/1 blijkt uit de Memorie van Toelichting bij de Wgh dat, wanneer niet zonder meer duidelijk is dat de geluidsbelasting niet met 2 dB(A) of meer zal toenemen, door de wegbeheerder door middel van een akoestisch onderzoek aannemelijk zal moeten worden gemaakt dat geen sprake is van reconstructie. De Afdeling overweegt dat nu in dit geval een akoestisch onderzoek voor het voorliggende plan achterwege is gebleven en ook anderszins niet aannemelijk is gemaakt dat de geluidbelasting niet met 2 dB(A) of meer zal toenemen, het college er niet op voorhand van uit had mogen gaan dat geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh.
De conclusie is dat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat betrekking heeft op de Belcrumweg en het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" dat betrekking heeft op het Speelhuisplein in strijd is met de ingevolge artikel 3:2 van de Awb bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
2.8.6. Gelet op hetgeen is overwogen in overwegingen 2.8.4. en 2.8.5. is het beroep van [appellanten sub 1]geheel, en de beroepen van [appellant sub 3] en de stichting in zoverre gegrond.
De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande aanleiding om goedkeuring te onthouden aan de in deze overwegingen genoemde plandelen.
In verband hiermee bestaat geen aanleiding op de overige door [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en de stichting aangevoerde beroepsgronden met betrekking tot deze plandelen in te gaan.
Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1"
2.9. De VvE betoogt dat de in het plan voorziene bebouwing binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1" zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun woongenot, in het bijzonder gelet op de verminderde daglichttoetreding. Verder klaagt de VvE over een vermindering van privacy. Naar de mening van de VvE had, gelet op de hoogte van de bebouwing, een grotere afstand tot aan het appartementencomplex moeten worden aangehouden. Ten slotte wenst de VvE een goede, open verbinding met de wijk Belcrum.
2.9.1. Het college onderschrijft het standpunt van de raad dat de stedenbouwkundige maat en schaal van de bebouwing die het plan mogelijk maakt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, gelet op onder meer de stedelijke omgeving. Ten aanzien van de daglichttoetreding betoogt het college dat hoewel is geconstateerd dat zich, uit een oogpunt van daglichttoetreding, een probleem kan voordoen bij de onderste appartementen, de raad heeft kunnen oordelen dat het belang dat met de ontwikkeling van de OV-terminal is gediend zwaarder weegt dan de belangen van appellanten bij voldoende daglichttoetreding. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de raad opdracht heeft gegeven te zoeken naar oplossingen om aan dit probleem tegemoet te komen. Wat betreft de aantasting van de privacy onderschrijft het college het standpunt van de raad dat het plan weliswaar zal leiden tot een aantasting van de privacy, maar dat deze aantasting niet zodanig groot is dat daaraan een groter belang moet worden gehecht dan aan de ontwikkeling van het Stationskwartier. Ten aanzien van de verbinding met de wijk Belcrum stelt het college zich op het standpunt dat, ten opzichte van de huidige verbinding, geen sprake is van een verslechtering van de verbinding met de wijk Belcrum.
2.9.2. Wat betreft de open verbinding met de wijk Belcrum wordt overwogen dat binnen het plandeel "Gemengde doeleinden 1" de aanduiding "interwijkverbinding" is opgenomen die ingevolge de planvoorschriften dient voor een niet-openbare verbinding voor langzaam verkeer tussen beide stationserven. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich, ten opzichte van de bestaande situatie, geen verslechtering zal voordoen, omdat ook de nieuwe voetgangsverbinding door de OV-terminal slechts een nachtafsluiting zal kennen. En hoewel het college ter zitting heeft bevestigd dat van de door de VvE gewenste fietsverbinding naar de wijk Belcrum is afgezien, heeft dit voor het college geen aanleiding hoeven zijn om op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.9.3. De VvE vertegenwoordigt haar leden die allen wonen in een 15 meter hoog appartementencomplex op de hoek van de Emmastraat en het Stationsplein. De huiskamers van de woningen binnen het complex liggen op het noorden en zijn gericht op het huidige Stationsplein. Het plan maakt op 20 meter afstand van hun woningen de bouw van onder meer een OV-terminal, woningen en kantoren mogelijk met een maximale hoogte van 22 meter.
Ten aanzien van het bezwaar betreffende de maximale hoogte van de bebouwing gelet op, onder meer de verhouding met het 20 meter brede Stationsplein, overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de plantoelichting vraagt de OV-terminal, gelet op de ligging tussen de wijk Belcrum en de binnenstad, om een bijzondere vormgeving. Beoogd is, zo staat ook in de plantoelichting vermeld, het Stationskwartier als geheel zich te laten onderscheiden van de Spoorbuurt waarbij de OV-terminal zich presenteert in en aan de stad. Hoewel het hoogteverschil tussen de bestaande en de toekomstige bebouwing alsmede het straatprofiel van het Stationsplein op zichzelf niet behoeft te leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de privacybeleving, te meer wanneer de beoogde functie en de binnenstedelijke locatie van de OV-terminal daarbij in aanmerking worden genomen, dient aan een dergelijk standpunt wel zorgvuldig onderzoek ten grondslag te liggen.
De raad heeft onderzoek verricht naar de equivalente daglichtoppervlakte van de daglichtopeningen van het appartementencomplex na realisering van het plan. De Afdeling stelt vast dat in de berekening van de mate van daglichttoetreding als gevolg van de bouw van de OV-terminal is uitgegaan van een hoogte van 21 meter. Gelet op het feit dat het plan bij recht een hoogte van 22 meter - en na vrijstelling zelfs ruim 24 meter - mogelijk maakt is ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Nog afgezien hiervan, blijkt uit de berekeningen dat de mate van daglichttoetreding voor de drie onderste bouwlagen van het appartementencomplex niet voldoet aan de door de raad en college gehanteerde norm. In zijn besluit is het college echter uitgegaan van het uitgangspunt dat alleen de onderste bouwlaag niet kan voldoen aan de gehanteerde norm. Gelet op het voorgaande overweegt de Afdeling dat het college zijn besluit in zoverre niet heeft doen steunen op een motivering die de verrichte belangenafweging kan dragen.
De conclusie is dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1" zoals op de uitspraak behorende kaart is weergegeven. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 2", deelgebied 1
2.10. Het college heeft in zijn besluit overwogen dat het plan een doorlopende bebouwingszone langs de wijk Belcrum mogelijk maakt met bouwhoogten variërend van 20 meter hoog in het westen tot 5 meter in het oosten. Het college merkt op dat het blijkens de plantoelichting de bedoeling is om deze zone in de vorm van een reeks losse blokken, die wat betreft situering aansluiten op de ten noorden gelegen wijk Belcrum, te bebouwen. Deze stedenbouwkundige invulling biedt naar de mening van het college een goede overgang naar de wijk Belcrum waarbij de bouwhoogten het college niet onaanvaardbaar voorkomen. Het college constateert echter dat de beoogde invulling van deze zone niet door het plan wordt veiliggesteld, nu de bebouwingsvoorschriften, in samenhang bezien met de plankaart, de mogelijkheid bieden een langgerekte bebouwingswand op te richten. Een dergelijke invulling doet naar de mening van het college afbreuk aan het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Kievitslaan. Bovendien constateert het college dat ook het uitgevoerde bezonningsonderzoek uitgaat van de beoogde blokken en niet van de maximale mogelijkheden van het plan. Gelet op de gewenste transparantie, de vrees voor massaliteit alsmede de mogelijke schaduwwerking van de bebouwing komt het plandeel niet voor volledige goedkeuring in aanmerking, aldus het college. De onthouding van goedkeuring aan enkele onderdelen van het plandeel is er op gericht om de raad de mogelijkheid te bieden de noodzakelijke aanpassingen door te voeren met inachtneming van de rechtszekerheid van de bestaande bewoners.
2.10.1. De stichting betoogt dat het college in zijn besluit ten onrechte niet is ingegaan op de bezwaren betreffende de bouwhoogten en de schaduwwerking ter hoogte van de speelplek op de hoek van de Kievitstraat en de Kwartelstraat en de zogenoemde speelplek Touw (op de hoek van de Voorst tot Voorststraat en de Kievitstraat) en de aldaar aanwezige woningen. Bovendien zou de geleding die thans loopt van de Kalkoenstraat via de speelplek Touw doorgetrokken moeten worden in het plan. Verder biedt het plan naar de mening van de stichting ten onrechte de mogelijkheid de bouwhoogten met nog eens 10% te verhogen op grond van de algemene vrijstellingsbevoegdheid.
2.10.2. In het besluit is het college uitsluitend ingegaan op de invloed van de in het plan voorziene 11 tot 16 meter hoog oplopende bebouwing aan de zijde van de Kievitstraat uit het oogpunt van transparantie, vrees voor massaliteit en mogelijke schaduwwerking. Het besluit tot onthouding van goedkeuring is daarop ook afgestemd nu alleen goedkeuring is onthouden aan planonderdelen direct ten zuiden van de woningen aan de Kievitstraat. De stichting heeft terecht geconstateerd dat een standpunt van het college wordt gemist over de aanvaardbaarheid van de in het plan mogelijk gemaakte bouwhoogte, schaduwwerking en de geleding van de bebouwingswand binnen deelgebied 1 ter hoogte van de speelplekken en de aangrenzende bebouwing. Hiervoor bestond te meer aanleiding nu de in het plan voorziene hoogte ter plaatse van deze speelplekken 16 meter bedraagt en derhalve 5 meter hoger is dan de direct ten zuiden van de Kievitstraat beoogde bebouwing. Bovendien doet het door het college geconstateerde gebrek aan het door de raad uitgevoerde bezonningsonderzoek zich ook hier voor. Gelet hierop konden overwegingen omtrent de in het plan voorziene hoogte, inclusief de mogelijkheid hiervan tot 10% vrijstelling te verlenen, de schaduwwerking en de geleding van de bebouwing binnen deelgebied 1 ter hoogte van de speelplekken niet worden gemist.
De conclusie is dat hetgeen de stichting heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 2" zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart 2. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 2", deelgebied 4
2.11. De VvE heeft in beroep voorts aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de aanleg van een dubbele, slechts gedeeltelijk verdiepte parkeergarage tegenover het appartementencomplex. Dit zou in afwijking zijn van het Masterplan Centraal Breda.
2.11.1. Het college betoogt dat binnen deelgebied 4 is voorzien in zowel parkeergelegenheid voor de aldaar voorziene kantoren, als voor het tegenover het appartementencomplex gelegen hotel. Daarom is thans voorzien in een dubbele parkeergarage, in plaats van een enkele, geheel verdiepte parkeergarage.
2.11.2. Op grond van de bij het plan behorende voorschriften is voor deelgebied 4 bepaald dat parkeergelegenheid zowel ondergronds als bovengronds kan worden aangelegd. Gelet op hetgeen het college in zijn besluit en ter zitting heeft betoogd wordt met de dubbele parkeergarage tegemoet gekomen aan de parkeerbehoefte in het gebied. Het feit dat niet de gehele parkeergarage verdiept wordt aangelegd behoefde voor het college geen aanleiding te zijn op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden. In het Masterplan Centraal Breda wordt immers, anders dan de VvE betoogt, ook uitgegaan van het feit dat het niet mogelijk is om alle parkeergarages ondergronds aan te leggen vanwege de daarmee samenhangende hoge kosten. Het betoog van de VvE kan op dit punt derhalve niet slagen.
Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken"
2.12. Thes betoogt dat de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" ten onrechte zonder duidelijke en dragende motivering is geschrapt.
2.12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad, gelet op de aan hem toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven, niet gehouden was de wijzigingsbevoegdheid die in het ontwerpbestemmingsplan voor het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" was opgenomen, tevens in het vastgestelde plan op te nemen. Verder is niet gebleken van overeenkomsten en of afspraken welke op gespannen voet staan met het raadsbesluit, aldus het college.
2.12.1.1. In het plan is voor de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" een uitwerkingsplicht opgenomen. In de uitwerkingsregels is onder meer bepaald dat maximaal 10.200 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan kantoren en 400 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan voorzieningen, bestaande uit zakelijke dienstverlening, horeca of detailhandel mag worden gerealiseerd.
In het ontwerpbestemmingsplan was voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid opgenomen de oppervlakte van 10.200 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan kantoren te verhogen tot maximaal 14.000 m2. Blijkens het raadsbesluit is bij de vaststelling van het plan de voornoemde wijzigingsbevoegdheid geheel geschrapt naar aanleiding van een zienswijze van NS Vastgoed Ontwikkeling. Naar de mening van NS Vastgoed Ontwikkeling zou een uitbreiding van het kantoorvolume binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" in strijd zijn met de samenwerkingsovereenkomst tussen NS Vastgoed Ontwikkeling en de raad van Breda.
2.12.1.2. De Afdeling overweegt dat de raad in beginsel op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften kan vaststellen dan waarvan in de aanloop naar de vaststelling van het plan is uitgegaan. In aanvulling op hetgeen in het bestreden besluit naar voren is gebracht hebben het college en de raad ter zitting betoogd dat een extra 4.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte aan kantoren, gelet op de beperkte ruimte binnen het plandeel en de reeds aanwezige bebouwing, niet langer gewenst was. Daarop is besloten de wijzigingsbevoegdheid te laten vervallen. Gelet op hetgeen door het college in zijn besluit als ter zitting is betoogd, heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met deze gewijzigde vaststelling van het plan. Het betoog van Thes faalt derhalve.
2.12.2. De stichting en [appellant sub 3] betogen ten slotte dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de gevolgen van de in de uitwerkingsregels opgenomen mogelijkheid voor de aanleg van een tracé voor openbaar vervoer voor het woon-en leefklimaat, en meer in het bijzonder de gevolgen voor de geluidbelasting in de wijk Belcrum, nihil zijn.
2.12.2.1. Het college heeft betoogd dat binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" ruimte is geboden voor een verschuiving van het op de plankaart aangeduide (H)OV-tracé. Indien mocht blijken dat een dergelijke verschuiving wenselijk of noodzakelijk is, zullen de consequenties voor geluid, trilling en luchtkwaliteit nihil zijn, aldus de raad. Het college ziet op dit punt geen aanleiding te treden in de vrijheid van de raad om de begrenzing van een bestemmingsplan te bepalen. Daaraan wordt toegevoegd dat naar huidig inzicht weinig effecten op de woningen aan de Speelhuislaan zullen ontstaan, onder meer omdat de eveneens binnen dit plandeel voorziene bebouwing voor de nodige afscherming zal zorgen.
2.12.2.2. In reactie op het deskundigenbericht heeft de raad betoogd dat binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" onderzoek wordt gedaan naar twee alternatieven voor een aansluiting tussen het (H)OV-tracé en de Terheijdenseweg, te weten een buslus waarvoor in beginsel geen gronden binnen het betreffende plandeel nodig zijn, dan wel een bushelling, waarvoor wel gronden binnen het plandeel benodigd zijn. Om beide keuzemogelijkheden open te laten is in artikel 5.2.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften de volgende uitwerkingsregel opgenomen. Burgemeester en wethouders werken de bestemming "Gemengde doeleinden 3, uit te werken" uit met inachtneming van onder meer de regel dat tussen het kruispunt Terheijdenseweg-Stationslaan en het bestemmingsvlak "Gemengde doeleinden 1" wordt voorzien in een tracé voor openbaar vervoer met een maximale breedte van 25 meter, tenzij ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan is aangetoond dat met het op de plankaart aangeduide (H)OV-tracé kan worden volstaan.
De Afdeling overweegt dat uit artikel 11, eerste lid, van de WRO voortvloeit dat de in het plan gegeven plicht tot uitwerking onvoorwaardelijk moet zijn geformuleerd en niet afhankelijk mag zijn gesteld van onzekere gebeurtenissen. De uitwerkingsregeling die in artikel 5.2.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften is opgenomen voldoet niet aan deze uit artikel 11, eerste lid, van de WRO voortvloeiende eis, nu de plicht tot uitwerking van de bestemming voorwaardelijk is geformuleerd en afhankelijk is gesteld van onzekere gebeurtenissen.
2.12.2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] en de stichting hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 5.2.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften, is vastgesteld in strijd met 11, eerste lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 3] en de VvE zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan voornoemd planvoorschrift.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan genoemd planvoorschrift.
Eindconclusie
2.13. De conclusie is dat hetgeen Thes heeft aangevoerd en hetgeen [appellant sub 3] en de VvE voor het overige hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Thes is, voor zover ontvankelijk, ongegrond en de beroepen van [appellant sub 3] en de VvE zijn voor het overige ongegrond.
Proceskosten
2.14. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van de stichting te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 1], [appellant sub 3] en de VvE is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Voor [appellant sub 2] en Thes bestaat geen aanleiding in een proceskostenveroordeling te voorzien.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ingediend door [6 personen], het beroep van [appellanten sub 2], alsmede het beroep van Thes, voor zover het betreft bezwaren tegen het ontbreken van een distributie-planologisch onderzoek, het niet als zodanig bestemmen van de huidige supermarkt alsmede de uitvoerbaarheid van het plan, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ontvankelijk, het beroep van de stichting "Wijkraad Stichting Actie Comité Belcrum" geheel, en het beroep van [appellant sub 3] alsmede het beroep van de vereniging "Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda" gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 december 2007, kenmerk 1303203, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a) het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat betrekking heeft op de Stationslaan;
b) het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" dat betrekking heeft op de Belcrumweg;
c) het plandeel met de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" dat betrekking heeft op het Speelhuisplein;
d) het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 1", zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart 1;
e) het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden 2" zoals aangegeven op de bij uitspraak behorende kaart 2;
f) artikel 5.2.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften;
IV. onthoudt goedkeuring aan de planonderdelen genoemd onder III.a), III.b, III.c, en III.f);
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 december 2007 voor zover daarbij is besloten omtrent de goedkeuring van de onder IV. bedoelde planonderdelen;
VI. verklaart het beroep van de naamloze vennootschap Thes Nederland N.V. voor zover ontvankelijk, en de beroepen van [appellant sub 3] en de vereniging "Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda" voor het overige ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de stichting "Wijkraad Stichting Actie Comité Belcrum" in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,39 (zegge: zesendertig euro en negenendertig cent); het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan de stichting "Wijkraad Stichting Actie Comité Belcrum" onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellanten sub 1], € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor [appellant sub 3], € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor de stichting "Wijkraad Stichting Actie Comité Belcrum" en € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor de vereniging "Vereniging van Eigenaars Stationsplein-Emmastraat Breda" vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van der Sluijs
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
461.