Uitspraak 200806326/1/H1


Volledige tekst

200806326/1/H1.
Datum uitspraak: 29 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 juli 2008 in zaken nrs. 07/516 en 07/884 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem (hierna: het college) aan Woningbouwvereniging Gulpen (hierna: de Woningbouwvereniging) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het project herstructurering Looierstraat/Nieuwstraat op de percelen, gelegen aan de Looierstraat/Nieuwstraat te Gulpen (hierna: het bouwplan).

Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college het door appellanten (hierna: [appellant] e.a.) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college aan de Woningbouwvereniging een bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwplan.

Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het college het door [appellant] e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) de door [appellant] e.a. tegen de besluiten van 5 maart en 9 mei 2007 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Woningbouwvereniging een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] e.a. en de Woningbouwvereniging hebben elk nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2009, waar [appellant] e.a., bijgestaan door mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, R.M.J.G. Defaux en ing. S. Groven, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar de Woningbouwvereniging, vertegenwoordigd door mr. J.M.H. van den Mosselaar, advocaat te Best, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een commerciële ruimte, appartementen, een zorgcentrum en een dienstencentrum met bijbehorende parkeervoorzieningen. Het bestemmingsplan "Kern Gulpen" voorziet niet in de realisatie van het bouwplan. Teneinde medewerking aan het realiseren van het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.

2.2. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de Welstandscommissie op basis van foutieve bouwtekeningen haar goedkeuring aan het bouwplan heeft gegeven.

2.2.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de Welstandscommissie zich op basis van onjuiste bouwtekeningen akkoord heeft verklaard met het bouwplan. De omstandigheid dat het college abusievelijk een oude versie van de bouwtekeningen aan de raadsman van Scheiders e.a. heeft toegestuurd, biedt daarvoor geen grond. Niet in geschil is dat de bouwaanvraag eerste fase is ingediend op 10 maart 2006. Volgens een stempel op een door de Woningbouwvereniging overgelegde bouwtekening heeft de Welstandscommissie op 13 april 2006 positief geadviseerd over het bouwplan. Gesteld, noch gebleken is dat deze tekening geen betrekking heeft op het bouwplan zoals ingediend. [appellant] e.a. hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat aan dit welstandsadvies tekortkomingen kleven. Dat de Welstandscommissie op 24 november 2005, derhalve nog voor het indienen van de bouwaanvraag, een eerdere versie van het bouwplan heeft goedgekeurd, waarbij de voorziene afstand tussen het bouwplan en de bestaande woningen aan de Nieuwstraat groter was dan op de bij de aanvraag behorende bouwtekening, biedt voor die conclusie geen aanleiding, aangezien voor het oordeel of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand, uitsluitend het welstandsadvies dat is gegeven naar aanleiding van de bouwaanvraag zoals ingediend van belang is. In het in beroep aangevoerde heeft de rechtbank ook overigens terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat is "geknoeid" met de bouwtekeningen. Voorts is niet gebleken dat [appellant] e.a. in hun belangen zijn geschaad, doordat zij eerst in een later stadium in het bezit kwamen van de correcte bouwtekeningen.

Het betoog faalt.

2.3. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat, nu vaststaat dat de huisartsenpost en de apotheek niet in het dienstencentrum zullen worden gevestigd, daarvoor mogelijk commerciële activiteiten in de plaats zullen komen, hetgeen niet past binnen het op grond van de vrijstelling toegestane gebruik.

2.3.1. De verleende vrijstelling voorziet in het gebruik van het beoogde dienstencentrum ten behoeve van de vestiging van dienstverlenende instanties. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college die vrijstelling niet heeft mogen verlenen. Of het feitelijke gebruik van het dienstencentrum, na ingebruikneming daarvan, daarmee in overeenstemming is, zal blijken na de uitvoering van het bouwplan. Die uitvoering kan in deze procedure niet aan de orde komen.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in strijd met artikel 2.5.30 van de gemeentelijke Bouwverordening onvoldoende in de parkeerbehoefte van het bouwplan is voorzien, nu niet genoeg parkeerplaatsen zijn gereserveerd voor de bewoners van de voorziene appartementen. Volgens hen is voorts miskend dat bij de berekening van de parkeerbehoefte van onjuiste invoergegevens is uitgegaan.

2.4.1. Het standpunt van de Woningbouwvereniging dat het hoger beroep voor zover het betrekking heeft op deze beroepsgrond niet-ontvankelijk is, nu het daarin gestelde niet reeds in een zienswijze werd aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder niet in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook overigens vloeit niet uit de wet of uit enig rechtsbeginsel voort dat gronden die niet expliciet in een zienswijze of in bezwaar werden aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven.

2.4.2. Bij de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan is aangesloten bij algemeen aanvaarde kencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW). [appellant] e.a. hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij de berekening van de parkeerbehoefte van onjuiste invoergegevens, in het bijzonder van een onjuiste verstedelijkingsgraad, is uitgegaan. De enkele stelling dat dit zo is, is daartoe onvoldoende. Uit de berekening volgt een maximale parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan van ongeveer 145 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet in 159 parkeerplaatsen, waarvan 67 parkeerplaatsen uitdrukkelijk voor de bewoners van de 69 voorziene appartementen zijn gereserveerd. In de omstandigheid dat voor twee appartementen geen parkeerplaats is gereserveerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat onvoldoende in de parkeerbehoefte van het bouwplan is voorzien, in aanmerking genomen dat de 92 overige in het bouwplan voorziene parkeerplaatsen tevens ter beschikking staan van de bewoners van de appartementen. Hieruit volgt dat de rechtbank het bouwplan terecht niet in strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening heeft geacht.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling in redelijkheid niet had mogen worden verleend, nu op voorhand vaststond dat uitvoering van de bouwwerkzaamheden tot schade aan de omgeving zou leiden, aangezien in opdracht van de Woningbouwvereniging voorafgaande aan verlening van de bouwvergunning eerste fase een zogenoemde nulmeting heeft plaatsgevonden.

2.5.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat te verwachten schade als gevolg van de uitvoering van het bouwplan in de belangenafweging in het kader van vrijstellingverlening slechts een rol kan spelen voor zover op voorhand vaststaat dat de uitvoering van bouwwerkzaamheden onvermijdelijk leidt tot schade aan de omgeving. Het enkele feit dat de Woningbouwvereniging een nulmeting heeft laten uitvoeren ter voorkoming van eventuele discussie achteraf, biedt geen grond voor het oordeel dat op voorhand vaststond dat de uitvoering van de bouwwerkzaamheden onvermijdelijk tot zodanige schade zou leiden dat de vrijstelling in redelijkheid niet had mogen worden verleend.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant] e.a. betogen dat de rechtbank hun beroepsgrond met betrekking tot schaduwhinder of schaduwwerking ten gevolge van het bouwplan ten onrechte als tardief ingediend buiten beschouwing heeft gelaten, nu zij deze grond reeds ter zitting bij de voorzieningenrechter naar voren hebben gebracht.

2.6.1. Nu [appellant] e.a. in hun aanvullend beroepschrift van 8 mei 2007 hebben aangevoerd dat het bouwplan leidt tot een aantasting van hun woongenot, waaronder aantasting door schaduwhinder mede kan worden begrepen, en de aantasting door schaduwwerking voorts ter zitting bij de voorzieningenrechter uitdrukkelijk naar voren hebben gebracht, is dit betoog terecht voorgedragen. Het leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en faalt mitsdien, nu [appellant] e.a. niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bouwplan tot zodanige schaduwhinder of schaduwwerking leidt dat het college ten behoeve van het bouwplan in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan had mogen verlenen.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.

De voorzitter w.g. Van Roessel
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009

392.