Uitspraak 200802256/1/M1


Volledige tekst

200802256/1/M1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) het door [appellant] ingediende verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 29 november 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, aldaar ingekomen op
3 december 2007. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van
29 december 2007. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij brief van 5 december 2006 heeft [appellant] het college verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden doordat het college niet heeft beslist op zijn verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen betreffende de naast zijn woning gelegen supermarkt. Het achterwege blijven van deze beslissing is volgens [appellant] onrechtmatig.

2.2. De schade die [appellant] stelt te hebben geleden betreft kosten van juridische bijstand, technisch advies en kosten van opgevraagde stukken. Hij heeft deze kosten gemaakt om te bereiken dat het college een besluit op het verzoek tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen zou nemen. [appellant] heeft aangevoerd dat het totaal van de gemaakte kosten vanaf 2005 tot en met september 2006 € 14.502,71 bedraagt.

2.3. Het besluit van 14 maart 2007 genomen op het verzoek van [appellant] om vergoeding van schade veroorzaakt door het door het college niet toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. De bestuursrechter is derhalve bevoegd om te beslissen op een beroep tegen dat besluit.

2.4. Wat betreft de kosten gemaakt door mr. I. Vink en mr. B. Angad Gouwer en Sang Ajang in 2005 en 2006 stelt de Afdeling vast dat [appellant] hieromtrent geen facturen heeft overgelegd. Deze kosten zijn dan ook onvoldoende onderbouwd om voor vergoeding in aanmerking te komen.

Wat betreft de kosten gemaakt voor het inwinnen van technisch advies ontbreekt een causaal verband met het schadeveroorzakend handelen, nu ten tijde van het verzoek om schadevergoeding nog niet inhoudelijk op het verzoek om handhaving was beslist.

Wat betreft de kosten van opgevraagde stukken en de kosten van juridische bijstand die gemaakt zijn in de periode tot het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, ontbreekt een causaal verband tussen de gemaakte kosten en het schadeveroorzakend handelen. Van het gestelde schadeveroorzakend handelen, zijnde het niet beslissen op het handhavingsverzoek, kan eerst ten tijde van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit sprake zijn.

Wat betreft de kosten die gemaakt zijn in verband met juridische bijstand in de bezwaarfase, moet zoals de voorzitter in een uitspraak van 28 juni 2006 in zaak nr. 200600148/2 heeft overwogen, uit de strekking van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht worden afgeleid dat de in dit artikel opgenomen regeling een exclusief kader vormt voor vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die verband houden met de behandeling van het bezwaar. Voor vergoeding van deze kosten via een verzoek om een zuiver schadebesluit is dan ook geen plaats.

Gelet op het vorenstaande heeft het college terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009

375-537.