Uitspraak 200803658/1


Volledige tekst

200803658/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/379, 08/292 en 07/2664 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 maart 2008 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse seizoensarbeiders afgewezen.

Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 februari 2007 herroepen en besloten een handhavingsprocedure te starten die is gericht op naleving van het overtreden voorschrift van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997".

Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het strijdige gebruik van de bedrijfswoning op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij uitspraak van 28 maart 2008, verzonden op 14 april 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen de besluiten van 26 juni 2007 en 13 november 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juni 2008.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [verzoeker] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat te Eindhoven, is verschenen. Het college is met kennisgeving niet verschenen.
Voorts is ter zitting [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.

Van de zijde van het college zijn desverzocht nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1997" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -A-".

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden, voor zover thans van belang, bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf per bestemmingsvlak.

Ingevolge artikel 16, derde lid, onder a, van de planvoorschriften zijn op de als zodanig bestemde gronden toegelaten: gebouwen ten behoeve van het ter plaatse uitgeoefende bedrijf (waaronder een eventuele aanwezige bedrijfswoning begrepen).

Ingevolge artikel 1, onder 7, van de planvoorschriften wordt onder "agrarische bedrijfswoning" verstaan: een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is.

Ingevolge artikel 1, onder 14, van de planvoorschriften wordt onder bedrijfswoning/dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of het terrein in overeenstemming met de bestemming.

Ingevolge artikel 22a, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te gebruiken of te doen gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangegeven in de doeleinden.

2.2. Niet in geschil is dat de agrarische bedrijfswoning op het perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt, zodat het college terzake handhavend kon optreden.

2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. Ter zitting heeft [appellante] de grond, gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat geen concreet zicht op legalisering bestaat, ingetrokken.

2.5. [appellante] betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het college heeft blijkens het besluit van 13 november 2007 bij zijn belangenafweging betrokken dat precedentwerking dient te worden voorkomen. Verder acht het college handhaving van het bestemmingsplan van belang. Voorts is van belang geacht dat [verzoeker] het college om handhaving van het bestemmingsplan heeft verzocht, waarbij [verzoeker] heeft gesteld dat zijn op het perceel gevestigde agrarische bedrijf door de burgerbewoning van de bedrijfswoning in zijn uitbreidingsmogelijkheden wordt beperkt. Gelet op de door het college aangevoerde belangen heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig is dat daarvan om die reden had moeten worden afgezien. De voorzieningenrechter heeft terecht geen betekenis gehecht aan de stelling van [appellante] dat [verzoeker] om handhaving heeft verzocht teneinde zelf de bedrijfswoning in eigendom te kunnen verkrijgen. Deze stelling raakt de privaatrechtelijke verhouding tussen [appellante] en [verzoeker]. Het college heeft hierin geen aanleiding behoeven te zien om van handhavend optreden af te zien.

2.6. [appellante] heeft zich er voorts op beroepen dat handhavend optreden in haar geval in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe heeft zij een lijst met zes adressen overgelegd waar volgens haar eveneens sprake is van burgerbewoning van (voormalige) bedrijfswoningen door anderen dan de oorspronkelijke bewoners, zonder dat daartegen wordt opgetreden.

2.6.1. Naar aanleiding van de door [appellante] overgelegde lijst heeft het college bij brief van 13 januari 2009 desverzocht toegelicht dat naast de door [appellante] genoemde gevallen in de gemeente Sint-Oedenrode naar schatting omstreeks 40 (voormalige) bedrijfswoningen niet overeenkomstig de bestemming worden gebruikt. Behalve in het voorliggende geval is in één ander geval besloten tot handhavend optreden, naar aanleiding van een verzoek van derden daartoe, aldus het college.

Voorts blijkt uit deze brief dat geen handhavingsbeleid is vastgesteld en bekendgemaakt en dat handhavend optreden tegen strijdig gebruik van (voormalige) bedrijfswoningen slechts wordt overwogen in gevallen waarin daarom door derden wordt verzocht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 juni 2008 in zaak nr. 200707396/1) vergt het gelijkheidsbeginsel evenwel een consistent en doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen.

Het college heeft niet kunnen verduidelijken dat de door [appellante] genoemde gevallen zodanig afwijken van het onderhavige geval dat in verband daarmee een andere behandeling is gerechtvaardigd. Het enkele feit dat in die gevallen anders dan in het onderhavige geval door een derde niet om handhavend optreden is verzocht kan het verschil in handelwijze van het college niet rechtvaardigen.

Aldus heeft het college onvoldoende weersproken dat, zoals [appellante] heeft gesteld, van een ongelijke behandeling sprake is. De voorzieningenrechter heeft dat niet onderkend.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 26 juni 2007 en 13 november 2007 van het college alsnog gegrond verklaren en deze besluiten vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 maart 2008 in zaken nrs. 08/379, 08/292 en 07/2664;

III. verklaart het bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode van 26 juni 2007 en van 13 november 2007;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sint-Oedenrode aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Sint-Oedenrode aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009

494-476.