Uitspraak 200808472/1 en 200808472/2


Volledige tekst

200808472/1 en 200808472/2.
Datum uitspraak: 21 januari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2008 in zaken nrs. 08/3648 en 08/1734 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Huizen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Huizen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor de bouw van een dakterras en een uitbouw op de eerste verdieping van de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 27 maart 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 oktober 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2009, heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 januari 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Maters-Meuleman, ambtenaar in dienst van het college, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. De beroepsgronden dat de opbouw aan de straatzijde in strijd is met de ter plaatse geldende welstandscriteria en dat voorts sprake is van een ondeugdelijk welstandsadvies, heeft [appellante] voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom zij dit niet reeds voor de rechtbank had kunnen aanvoeren en [appellante] dit gelet op de functie van het hoger beroep had behoren te doen, dienen deze beroepsgronden buiten beschouwing te blijven.

2.3. [appellante] betoogt - kort weergegeven - dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vierde Kwadrant" (hierna: het bestemmingsplan). Zij voert daartoe aan dat blijkens de door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten) goedgekeurde plankaart de bestemming van het perceel van vergunninghouder "E1" (eengezinshuizen met 1 laag zonder kap) is en niet, zoals het college stelt, "E2" (eengezinshuizen met 2 lagen zonder kap).

2.3.1. Dit betoog slaagt. Het bestemmingsplan, zoals dat is goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten, staat maximaal één bouwlaag toe op het perceel waarop het bouwplan is voorzien. Dat de gemeenteraad zich bij het vaststellen van het bestemmingsplan ten aanzien van dit perceel op het standpunt heeft gesteld dat twee bouwlagen mogelijk moeten zijn en voorts dat de wijziging van "E1" naar "E2" per abuis niet is verwerkt op de plankaart die ter goedkeuring is toegezonden aan het college van gedeputeerde staten, is niet van belang, aangezien bij de beoordeling van dit geschil de tekst van de planvoorschriften in samenhang bezien met de plankaart, zoals goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten, bepalend is. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat op het perceel de bestemming "E2" rust, zodat het bouwplan dat voorziet in een dakterras en een uitbouw op de eerste verdieping van de woning in strijd is met het bestemmingsplan.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De voorzitter zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 27 maart 2008 vernietigen.

2.5. Nu sprake is van strijd met het bestemmingsplan, kan de in geding zijnde aanvraag voor een bouwvergunning voor het bouwplan slechts worden ingewilligd nadat vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend. Of een dergelijke vrijstelling kan worden verleend, zal het college dienen te beoordelen bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Gelet hierop ziet de voorzitter zich voor de vraag gesteld of hij met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het besluit van 27 november 2007 dient te schorsen tot zes weken na het nieuw te nemen besluit op bezwaar.

2.6. [appellante] betoogt - kort weergegeven - dat haar eigendomsrecht is geschonden en dat haar woongenot permanent is aangetast. Zij voert daartoe onder meer aan dat het bouwplan het vrije uitzicht en de onbelemmerde toetreding van zonlicht en daglicht op ingrijpende wijze wegneemt.

Dienaangaande wordt overwogen dat inmiddels het ontwerp van het bestemmingsplan "de 1e partiele herziening Vierde Kwadrant" van 26 september 2008 tot en met 6 november 2008 ter inzage heeft gelegen en dat in de plankaart behorende bij deze herziening de door de gemeenteraad gemaakte planologische keuze ter plaatse van het perceel twee woonlagen toe te staan, wordt bevestigd. Voorts is het bouwplan gezien de in de omgeving van het perceel aanwezige bebouwing niet ongebruikelijk.

Aannemelijk is dat het uitzicht en de privacy van [appellante] zullen verminderen ten opzichte van de bestaande situatie. Gezien de ter zitting overgelegde foto's is deze aantasting van de privacy en uitzichtbeperking niet zodanig ernstig dat de benodigde vrijstelling door het college niet zou kunnen worden verleend.

Wat betreft de door [appellante] opgeworpen civielrechtelijke bezwaren wordt overwogen dat voor het oordeel door de bestuursrechter dat een civielrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding is, wanneer zo'n belemmering evident is, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is om die vraag te beantwoorden en appellante de mogelijkheid heeft dat antwoord te verkrijgen. Gezien de ter zitting overgelegde tekeningen en foto's alsmede in aanmerking genomen het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 11 december 2008 is niet gebleken van een evidente civielrechtelijke belemmering die aan de realisatie van het bouwplan in de weg staat.

De voorzitter ziet gelet op het vorenstaande geen aanknopingspunten voor het oordeel dat een vrijstelling voor het bouwplan niet zou kunnen worden verleend. De voorzitter acht het dan ook niet aangewezen om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de op 27 november 2007 verleende bouwvergunning te schorsen.

2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb.

2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 oktober 2008 in zaken nrs. 08/3648 en 08/1734;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Huizen van 27 maart 2008, kenmerk /res/ms/inko706245;

V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Huizen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 681,77 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro en zevenenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Huizen aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Huizen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 577,00 (zegge: vijfhonderdzevenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009

374.