Uitspraak 200600236/2


Volledige tekst

200600236/2.
Datum uitspraak: 11 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Oudewater, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Hekendorp" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 1 november 2005, no. 2005REG003060i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2006, beroep ingesteld.
Eveneens bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is [partij] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 maart 2006, waar verzoeker, bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar van de provincie Utrecht zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeente Oudewater, vertegenwoordigd door ing. F. Herrman, ambtenaar van de gemeente, en [partij].

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de vestiging van een hotel en een restaurant met terras in de historische boerderij op het perceel Goejanverwelle 33.

2.3. Verzoeker stelt dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd voor zover het betreft de hotelbestemming op het perceel Goejanverwelle 33. Hij voert onder meer aan dat geen deugdelijke onderzoek is verricht naar de gevolgen van het beoogde gebruik voor de bestaande verkeers- en parkeersituatie. Hij vreest voor ernstige aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en daaraan goedkeuring verleend. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat de gemeente Oudewater onderzoek heeft laten verrichten naar de toekomstige verkeer- en parkeersituatie ter plaatse en dat uit het onderzoek blijkt dat de verwachte verkeerstoename geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat met zich zal brengen. Voorts heeft verweerder in aanmerking genomen dat het plan voorziet in toereikende parkeernormen voor het aanleggen van parkeervoorzieningen op het perceel, zodat de overlast voor omwonenden beperkt blijft.

2.5. Blijkens de in artikel 7, lid 5, van de planvoorschriften vervatte "Beschrijving in hoofdlijnen parkeervoorzieningen", is het beleid erop gericht de overlast voor omwonenden als gevolg van parkeren te beperken. Deze doelstelling wordt nagestreefd door binnen de bestemming te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Voor de gronden met de bestemming "Horecadoeleinden", subbestemming hotel-restaurant (hr) en subbestemming hotel (h) dienen de volgende parkeernormen te worden aangehouden:

a: 1 parkeerplaats per arbeidsplaats;

b: 1 parkeerplaats per hotelkamer;

c: 0,5 parkeerplaats per zitplaats in het restaurant.

Voor parkeervoorzieningen voor het hotel-restaurant komen de gronden met de bestemming "Horecadoeleinden" met de nadere aanwijzing (z) in aanmerking.

2.6. De Voorzitter betwijfelt of het onderzoek waarop verweerder doelt kan dienen ter motivering van zijn standpunt dat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat niet gevreesd hoeft te worden. Daarbij neemt hij in aanmerking dat het onderzoek een analyse betreft van de risico's van planschade die kunnen voortvloeien uit het bestemmingsplan. In het onderzoek wordt vermeld dat de verkeersaantrekkende werking niet aanzienlijk zal zijn. Het is de Voorzitter niet duidelijk geworden waarop deze prognose is gebaseerd.

Namens de gemeente is ter zitting onweersproken gesteld dat op het perceel op de daartoe bestemde gronden ongeveer 30 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. Gelet op de beoogde omvang van het hotel en het restaurant, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving van het perceel met zich zal brengen. Anders oordeelt de Voorzitter over de verkeerseffecten van het voorziene terras. De parkeernormen in de planvoorschriften hebben geen betrekking op het aantal zitplaatsen op het terras. Voorts is niet duidelijk of de parkeercapaciteit op het perceel ook voldoende is, als daarbij de verkeersaantrekkende werking van het terras in aanmerking wordt genomen. Nu ter zitting voorts aannemelijk is geworden dat ter plaatse vaak sprake is van een overbelaste verkeer- en parkeersituatie, ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding op voorhand de verwachting uit te spreken dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in de bodemprocedure op dit punt in stand zal blijven. In verband met het voorgaande acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, termen aanwezig het bestreden besluit bij voorlopige voorziening te schorsen, voor zover verweerder daarbij goedkeuring heeft verleend aan het plandeel dat voorziet in de aanleg van een terras.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 1 november 2005, no. 2005REG003060i, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Horecadoeleinden (zt)" dat is aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 671,33 (zegge: zeshonderdeenenzeventig euro en drieëndertig cent), waarvan een deel groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Utrecht aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Utrecht aan verzoeker het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2006

381.