Uitspraak 200801314/1


Volledige tekst

200801314/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5944 van de rechtbank Breda van 22 januari 2008 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van het bijstandsdossier van zijn voormalige echtgenote gedeeltelijk toegekend.

Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Door [appellant] is een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door H.M. Burgman, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door S.N. Berman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten, die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij die rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn gemachtigde verbonden is aan een stichting die kennelijk een ander doel heeft dan het beroepsmatig (laten) verlenen van rechtsbijstand door geschoolde juristen, zodat diens bijstand niet kan worden aangemerkt als professionele rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1 van het besluit. In dat verband betoogt hij dat de stichting Stichting Onderzoek naar de Nederlandse Rechtspleging in familiezaken (hierna: de stichting) statutair bevoegd is tot het doen van rechtshandelingen.

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 januari 2008 in zaak nr. 200704614/1) is voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. De gemachtigde van [appellant] is voorzitter/penningmeester van de stichting. Het doel van de stichting is blijkens haar statuten het verrichten van werkzaamheden en het doen van rechtshandelingen alsmede al het andere dat nodig is om een parlementaire enquête naar de rechtspleging in familiezaken tot stand te brengen.

Uit de statutaire doelomschrijving blijkt niet dat de stichting zich het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand tot taak stelt. Anders dan appellant betoogt is het verrichten van rechtshandelingen te algemeen en bovendien in een ander verband gebezigd om daaronder het verlenen van rechtsbijstand aan rechtzoekenden te begrijpen. De bijstand van de gemachtigde kan dan ook niet als rechtsbijstand in de zin van artikel 1 van het besluit worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevallen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008

307.