Uitspraak 200800658/1


Volledige tekst

200800658/1.
Datum uitspraak: 13 augustus 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1609 van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2007 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot a] en [vennoot b], beiden wonend te [plaats],

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) [wederpartij] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).

Bij besluit van 30 maart 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 19 december 2007, verzonden op 24 december 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 20 december 2006 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 februari 2008. Deze brieven zijn aangehecht.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij], vertegenwoordigd door P. Overeijnder, gemachtigde, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Ingevolge artikel 18 wordt, voor zover thans van belang, het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.

2.2. De minister klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in het op 25 september 2006 door inspecteurs van de Arbeidsinspectie op ambtseed onderscheidenlijk -belofte opgemaakte boeterapport (hierna: het boeterapport) vermelde feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat [de vreemdeling] arbeid verrichtte en er daarom sprake was van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De minister stelt dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het boeterapport, waarin staat dat de vreemdeling arbeid verrichtte, bestaande uit het bereiden van loempia's. Gezien de tegengestelde verklaringen die de vreemdeling en de aanwezige vennoot van [wederpartij], [vennoot a], hebben afgelegd over het daadwerkelijk frituren van de loempia's, bezien in samenhang met de omstandigheden dat de werkzaamheden plaatsvonden in de niet voor het publiek toegankelijke keuken, waar volgens [vennoot a] de snacks voor klanten van [wederpartij] worden klaargemaakt, en op een tijdstip waarop een café doorgaans geopend is, kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar conclusie dat de loempia's werden bereid voor eigen gebruik, aldus de minister.

2.2.1. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond van 6 juni 2006 (hierna: het proces-verbaal) staat dat de verbalisanten tijdens de controle op 1 juni 2006 omstreeks 22:30 uur in de keuken van [wederpartij] een hun onbekende vrouwelijke persoon loempia's zagen bereiden c.q. klaarmaken.

In het boeterapport staat dat de inspecteurs van de Arbeidsinspectie op basis van het proces-verbaal hebben vastgesteld dat de vreemdeling tijdens de controle op 1 juni 2006 arbeid verrichtte bestaande uit het bereiden van loempia's.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 februari 2001 in zaak nr. 200001817/01; AB 2001, 194), dienen juist omdat het gaat om een punitieve sanctie, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld.

2.2.3. Uit de enkele omstandigheid dat de vreemdeling in de niet voor het publiek toegankelijke keuken van [wederpartij] loempia's aan het bereiden was kan niet worden afgeleid dat zij arbeid heeft verricht in de zin van de Wav. In hetgeen de minister naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten te vinden die aanleiding geven voor twijfel aan de verklaringen van [vennoot a] en de vreemdeling, dat zij samen loempia's maakten. Evenmin heeft de minister omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dient te worden getwijfeld aan de verklaring van de vreemdeling dat zij niet aan het werk was. Dat de vreemdeling de loempia's bereidde op een tijdstip waarop een café doorgaans geopend is, kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot het ermee beoogde doel, reeds omdat dit standpunt niet aan het besluit van 30 maart 2007 ten grondslag is gelegd. Nu de minister voorts in hoger beroep niet heeft weersproken dat slechts kleine hoeveelheden gehakt en filodeegblaadjes aanwezig waren in de keuken en dit punt niet nader is onderzocht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zijn standpunt dat de loempia's waren bedoeld voor de bezoekers van het café en er door de vreemdeling dus arbeid werd verricht, niet aannemelijk heeft gemaakt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) een griffierecht van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008

154-501.