Uitspraak 200506768/1


Volledige tekst

200506768/1.
Datum uitspraak: 22 maart 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap 'Mickey's I B.V.', gevestigd te Amersfoort,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no.: SBR 04/1771 van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2005 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2003, verzonden op 4 december 2003, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (hierna: het college) een aanvraag van appellante om een instandhoudingsbijdrage ten behoeve van de uitbreiding vóór 31 december 2002 van 128 kindplaatsen bij kinderdagverblijf 'Mickey's Calveen' afgewezen.

Bij besluit van 24 mei 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2005, verzonden op 24 juni 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. D. van Loon, advocaat te Soest, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Eyck, werkzaam bij de gemeente Amersfoort, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling het volgende.

2.2. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aangevangen op 5 december 2003 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, geëindigd op 15 januari 2004.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

2.2.1. Voor de toepassing van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb geldt het tijdstip van toevertrouwen van een geschrift aan TPG Post als tijdstip van indiening en daarbij wordt van de datum van het door TPG Post gestelde datumstempel uitgegaan. Indien op het geschrift geen door TPG Post aangebrachte datumstempel is gesteld, is er geen bewijs ten aanzien van het tijdstip van terpostbezorging, als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb en is deze bepaling niet van toepassing.

2.2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, nu de envelop waarop het datumstempel is aangebracht door toedoen van het college niet meer beschikbaar is, zij ervan uit gaat dat het bezwaarschrift dat op 16 januari 2004 door het college is ontvangen, voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en derhalve tijdig is ingediend.

De rechtbank heeft evenwel miskend dat het bezwaarschrift niet per post is bezorgd, maar per koerier, zodat artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, en als datum van indiening van dit geschrift de ontvangst bij het college geldt. Het bezwaarschrift is derhalve niet tijdig ingediend.

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, in verband waarmee redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 24 mei 2004 wegens schending van artikel 6:7 en 6:9, eerste lid, van de Awb vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te bepalen dat het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2003 niet-ontvankelijk wordt verklaard.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 juni 2005, zaak no. SBR 04/1771;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort van 24 mei 2004, kenmerk DAZ/ED/JZ/PK/1351792;

V. verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 687,00 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2006

344.