Uitspraak 200705924/1


Volledige tekst

200705924/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2045 en 07/2046 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 9 juli 2007 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (hierna: het college), voor zover thans van belang, vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college het door [appellanten] (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 9 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. van den Berg, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C.E. Bos, als belanghebbende gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2. Vast staat dat het bezwaarschrift van [appellant] na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb is ingediend bij het college.

2.3. [appellant] betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.

2.3.1. Dit betoog faalt. Het college heeft het voornemen tot het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan op 21 mei 2006 en de verlening van de bouwvergunning op 13 december 2006 gepubliceerd in het huis-aan-huis blad "Gilze en Rijen" dat binnen de gelijknamige gemeente wordt verspreid. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat in het onderhavige geval niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan het niet tijdig indienen van de bezwaarschriften van [appellant] verschoonbaar moet worden geacht. Het betoog van [appellant] dat zij niet op de hoogte konden zijn van de publicaties, aangezien het weekblad "Gilze en Rijen" op het onbebouwde perceel dat zij aangrenzend aan het perceel in eigendom hebben niet wordt bezorgd en zij niet wonen binnen het verspreidingsgebied van dit blad, treft in dit verband geen doel. Onder deze omstandigheden had het op hun weg gelegen om maatregelen te treffen om van de inhoud van de hen mogelijk betreffende publicaties kennis te kunnen nemen. Dit geldt temeer nu [appellant] op de hoogte waren van een bestemmingsplanprocedure die woningbouw in de omgeving van hun perceel mogelijk maakt. De Afdeling neemt hierbij bovendien in aanmerking dat de publicatie van de verleende vrijstelling en bouwvergunning, zoals door het college onbetwist is gesteld, tevens, op de gemeentelijke website is geplaatst. De omstandigheid dat [appellant] geen kennis hebben genomen van de publicaties in "Gilze en Rijen" dient daarom voor hun eigen risico te blijven. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat het bezwaar van [appellant] terecht door het college niet-ontvankelijk is verklaard.

2.4. [appellant] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college hen ten onrechte niet heeft gehoord alvorens het college op hun bezwaar heeft beslist.

2.4.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, in de gelegenheid te worden gehoord.

Ingevolge artikel 7:3, onder a, van de Awb, kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.

2.4.2. [appellant] hebben in hun bezwaarschrift reeds uiteengezet waarom zij meenden niet op de hoogte te kunnen zijn van het voornemen tot en het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning. Het college heeft op grond hiervan en onder verwijzing naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling over dit onderwerp, onder andere de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2001 in zaak nr. E01.99.0091 (JB 2001/169), terecht geoordeeld dat hierin geen reden was gelegen de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat het college op de voet van artikel 7:3, onder a, van de Awb heeft kunnen afzien van het horen van [appellant], nu er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de niet-ontvankelijkheid van hun bezwaar. Anders dan [appellant] betogen leidt de omstandigheid dat in het besluit van 1 mei 2007 de kennelijkheid van de niet-ontvankelijkheid niet met zoveel woorden is vermeld, niet tot een ander oordeel.

2.5. Gelet op het voorgaande wordt aan de beroepsgrond van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college hen voorafgaand aan het nemen van het besluit van 5 december 2006 in de gelegenheid had moeten stellen hun zienswijzen naar voren te brengen, niet meer toegekomen.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008

270-543.