Uitspraak 200800289/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2008:BC8469
- Datum uitspraak
- 26 maart 2008
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 13 december 2007, nummer 1301889/1358078, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend aan [vergunninghouder] voor de uitbreiding/wijziging van het (melkrund)veebestand op zijn pelsdier- en rundveehouderij in de omgeving van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen.
- Voorlopige voorziening
- Natuurbescherming
200800289/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
De stichting Stichting Openbare Ruimte, gevestigd te Amsterdam, en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2007, nummer 1301889/1358078, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) verleend aan [vergunninghouder] voor de uitbreiding/wijziging van het (melkrund)veebestand op zijn pelsdier- en rundveehouderij in de omgeving van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Openbare Ruimte (hierna: de stichting) bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2008, heeft de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: de coöperatie) aangegeven zich als partij te voegen in het door de stichting ingediende bezwaar en verzoek.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar de stichting en de coöperatie, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten juridisch advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Uittenbosch, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college gesteld dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende nu de omschrijving van de doelstelling van de stichting in haar statuten te algemeen is om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat de belangen van de stichting rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van de statuten van de stichting heeft zij tot doel het streven naar een kwalitatief duurzame leefomgeving voor alle levende wezens, omvattende zowel de lokale, nationale als mondiale leefomgeving.
Hieronder wordt meer concreet verstaan:
- het streven naar een gezond en duurzaam milieu voor zowel mensen, dieren als planten, omvattende zowel de gecultiveerde als de natuurlijke omgeving;
- het streven naar een goede ruimtelijke ordening voor zowel mensen, dieren als planten. Dit omvat mede het bevorderen van een passende biotoop voor flora en fauna en een daarop afgestemde zorg voor natuur en landschap;
- het streven naar een beter welzijn voor landbouwdieren en proefdieren.
2.2.3. Dienaangaande is de voorzitter van oordeel dat niet boven alle twijfel is verheven dat de doelstelling waarvoor de stichting volgens de statuten is opgericht zodanig ruim is, dat deze niet in het bijzonder is gericht op de behartiging van het belang waarvoor de stichting in deze procedure optreedt. Desondanks gaat de voorzitter er voor de behandeling van dit verzoek vanuit dat de stichting belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
2.3. [vergunninghouder] exploiteert een pelsdier- en rundveehouderij aan de [locatie] te [plaats], op een afstand van ongeveer 850 meter van de grens van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Het gebied Kampina is bij besluit van 29 oktober 1986 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 103; hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen is op 20 mei 2003 aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Het Habitatrichtlijngebied Kampina maakt voor een groot deel onderdeel uit van het Vogelrichtlijngebied Kampina.
Artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 is uitsluitend van toepassing op gebieden die zijn aangewezen op grond van artikel 10a, eerste lid, of gebieden waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Nbw 1998. Gelet op artikel V van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen geldt het aanwijzingsbesluit van Kampina tot speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn als besluit in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998. De uit artikel 19d van de Nbw 1998 voortvloeiende verplichtingen strekken derhalve tot bescherming van het gebied Kampina voor zover dit gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn.
Het gebied Kampina en Oisterwijkse Bossen en Vennen is door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio geplaatst. Uit artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn vloeit voort dat het beschermingsregime van artikel 6, derde lid, van die richtlijn voor het gebied geldt. Het gebied is vooralsnog niet aangewezen in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998. Evenmin is het gebied op grond van artikel 12, derde lid, van de Nbw 1998 aangewezen. Hieruit volgt dat artikel 19d van de Nbw 1998 in zoverre niet voor het betrokken gebied geldt. Niet gebleken is dat op het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 anderszins algemeen verbindende voorschriften van toepassing zijn die bedoeld zijn als implementatie van de uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen. Voor zover het Habitatrichtlijngebied Kampina tevens is aangewezen als speciale beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn, geldt deze aanwijzing als een aanwijzing op grond van artikel 10a van de Nbw 1998, zodat artikel 19d van de Nbw 1998 van toepassing is op het Vogelrichtlijngebied Kampina. De voorzitter ziet geen beletsel artikel 19d van de Nbw 1998 richtlijnconform uit te leggen in die zin dat dit voorschrift tevens het uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende beschermingsregime voor het Habitatrichtlijngebied Kampina omvat, voor zover dit gebied tevens is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
2.4. Bij het bestreden besluit is een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor de bestaande pelsdier- en rundveehouderij, inclusief een uitbreiding van het huidige aantal te houden stuks vrouwelijk jongvee van 13 met 377 stuks. Tevens is in plaats van het houden van 14 stuks van de diercategorie 'zoogkoeien, ouder dan 2 jaar' vergunning verleend voor het houden van 24 stuks 'overig rundvee, ouder dan 2 jaar'. De eerder voor dit bedrijf op grond van de Nbw 1998 verleende vergunning is bij het bestreden besluit ingetrokken.
Het college heeft de aanvraag getoetst aan het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000'. Dit beleid ziet op uitbreidingen van bestaande veehouderijen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en houdt in dat een vergunning voor een uitbreiding kan worden verleend indien de ammoniakdepositie door een veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het natuurgebied na uitbreiding niet hoger is dan 5% van de kritische depositiewaarde voor het natuurgebied. De drempelwaarde van 5% is gebaseerd op het rapport "Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebieden ten behoeve van het interim toetsingskader Natura 2000 en ammoniak" van onderzoeksbureau Alterra van mei 2007 (hierna: het rapport). De kritische depositiewaarde voor het gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen bedraagt 1071 mol per hectare per jaar (hierna: mol/ha/jaar), zodat de drempelwaarde voor dat gebied 53,55 mol/ha/jaar bedraagt, namelijk 5% van 1071.
In het bestreden besluit is berekend dat de ammoniakdepositie van het bedrijf na uitbreiding op het gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen maximaal 8,47 mol/ha/jaar bedraagt. Nu deze ammoniakdepositie onder de drempelwaarde van 53,55 mol/ha/jaar ligt, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de vergunning gezien het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' kan worden verleend.
2.5. De stichting en de coöperatie kunnen zich niet verenigen met dit besluit. Zij stellen dat het college ten onrechte geen passende beoordeling heeft verricht nu het rapport niet de vereiste zekerheid verschaft dat de vergunde handelingen verenigbaar zijn met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Uit het rapport blijkt volgens hen niet dat een ammoniakdepositie van minder dan 5% van de kritische depositiewaarde in het algemeen geen significante gevolgen kan hebben op nabijgelegen natuurgebieden. Met de vaststelling in het bestreden besluit dat de uitbreiding niet leidt tot een overschrijding van de 5% drempelwaarde, staat derhalve niet automatisch vast dat de uitbreiding geen significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen, aldus de stichting en de coöperatie.
2.6. Aan de hand van de artikelen 19e t/m 19h van de Nbw 1998 dient het college te beoordelen of een vergunning als bedoeld in artikel 19d van die wet kan worden verleend. Ingevolge artikel 19f van de Nbw 1998 dient te worden beoordeeld of een project of andere handeling significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied. Middels het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' is beoogd een invulling te geven aan die beoordeling. De voorzitter heeft ernstige twijfel of het 'Toetsingskader Ammoniak en Natura 2000' voldoende waarborg biedt dat de vergunde uitbreiding geen significante gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat Alterra in het rapport stelt dat wordt uitgegaan van het gemiddelde depositieniveau op het totale natuurgebied en dat de deposities lokaal sterk kunnen afwijken. Langs de randen van een natuurgebied is op sommige plekken de piekbelasting 5 tot 10 keer zo groot als de gemiddelde depositiewaarde, aldus Alterra in het rapport. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter kan derhalve niet met zekerheid worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van het gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen niet zullen worden aangetast indien de ammoniakdepositie van de bestaande pelsdier- en rundveehouderij inclusief uitbreiding de drempelwaarde van 5% van de kritische depositiewaarde niet overschrijdt. Hierbij neemt de voorzitter nog in aanmerking dat wat cumulatieve ammoniakdepositie betreft ter plaatse reeds sprake is van een overbelaste situatie en dat tussen partijen niet in geschil is dat de bij het bestreden besluit vergunde uitbreiding leidt tot een toename van de ammoniakdepositie van het bedrijf op het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopig voorziening het bestreden besluit te schorsen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 december 2007, nummer 1301889/1358078, tot en met zes weken na de op de voorgeschreven wijze gedane bekendmaking van de beslissing op de daartegen ingediende bezwaarschriften, met dien verstande dat, wanneer binnen die termijn van zes weken de voorzitter is benaderd met een verzoek om voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat de voorzitter op dat verzoek heeft beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij de stichting Stichting Openbare Ruimte en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan de stichting Stichting Openbare Ruimte en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan de stichting Stichting Openbare Ruimte en de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008
59-472.