Uitspraak 200704532/1


Volledige tekst

200704532/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak nr. 05/947 van de rechtbank Roermond van 23 mei 2007 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Roermond.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van twee woningen in een woning met garage op het perceel [locaties] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2004 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de aanvraag om bouwvergunning aangemerkt als een expliciet verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).

Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het college aan vergunninghouder vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van twee woningen in een woning met garage op het perceel.

Bij uitspraak van 23 mei 2007, verzonden op 30 mei 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 3 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in het samenvoegen van twee woningen tot één woning en in het oprichten van een vrijstaande garage.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kapel in 't Zand" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden".

Ingevolge artikel 12, derde lid, aanhef en onder c, sub 5, van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften mag het totale grondoppervlak van de bijgebouwen, daaronder niet meegerekend eventuele kantoorruimten of praktijkruimten, per bouwperceel voor woondoeleinden niet meer dan 70 m² bedragen. Het bouwplan is hiermee in strijd.

2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Hij voert daartoe aan dat als gevolg van het bouwplan het aantal woningen niet gelijk blijft, maar vermindert.

2.4.1. Dit betoog faalt. Mede gelet op de Nota van toelichting bij het Besluit van 15 oktober 1999 tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Stb. 1999, 447, p. 11), heeft de rechtbank terecht overwogen dat de enige eis die artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20 van het Bro 1985 stelt aan het verlenen van vrijstelling met toepassing van die artikelen, is dat een uitbreiding van een woning er niet toe mag leiden dat het aantal zelfstandige woningen toeneemt. Niet in geschil is dat het in dit geval gaat om het samenvoegen van twee woningen tot één woning. Nu het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van het Bro 1985, vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.

2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat door het oprichten van de vrijstaande garage in strijd met artikel 12, derde lid, aanhef en onder c, ten vijfde, van de planvoorschriften het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel wordt overschreden, slaagt niet, reeds omdat het college voor deze overschrijding vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend.

[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college rekening had moeten houden met een zwembad met overkapping. Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft in zijn besluit op bezwaar overwogen dat vergunninghouder ook een bouwplan heeft ingediend betreffende een zwembad en overkapping, dat deze bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat daarvoor een afzonderlijke vrijstellingsprocedure wordt gevolgd. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college daarvoor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning verleend. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om het aan de orde zijnde besluit te vernietigen in verband met het zwembad en de overkapping daarvan.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008

163-494-543.