Uitspraak 200703225/1


Volledige tekst

200703225/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1368 en 07/1369 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 27 maart 2007 in het geding tussen:

[wederpartij],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2006 heeft appellant (hierna: het college) [wederpartij]) gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de afwerking van de carport en het aanbrengen van het hekwerk op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 ineens.

Bij besluit van 25 september 2006 heeft het college [wederpartij] gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het (verder) afwerken van de carport en het aanbrengen van het hekwerk op het perceel met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 4.000,00 ineens.

Bij besluit van 19 januari 2007 heeft het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 21 september 2006 en 25 september 2006 gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 maart 2007, verzonden op 28 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het besluit van 21 september 2006, het besluit op bezwaar in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 8 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2007.

Bij brief van 17 juli 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Woudenberg en mr. F. Veerman, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college komt uitsluitend op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het besluit op bezwaar, voor zover dat betrekking heeft op het primaire besluit van 21 september 2006, niet in stand kon blijven. Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van het gedeelte van het besluit op bezwaar dat betrekking heeft op het primaire besluit van 25 september 2006 is geen hoger beroep ingesteld, zodat in zoverre van de juistheid van de overwegingen van de voorzieningenrechter dient te worden uitgegaan.

2.2. Vast staat dat [wederpartij] heeft gebouwd in afwijking van de aan haar op 15 december 2005 verleende bouwvergunning voor het plaatsen van een carport en een hekwerk op het perceel. De carport is circa 1.30 m langer dan vergund. Het college was derhalve op grond van artikel 40 van de Woningwet, in samenhang gelezen met artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bevoegd [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom te gelasten de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden.

2.3. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de bij het primaire besluit van 21 september 2006 opgelegde last onvoldoende duidelijk is omschreven. Het college voert daartoe aan dat de aard van het besluit betreft het staken van de bouw met als doel om in afwachting van een beslissing over mogelijke nadere handhavingsmaatregelen verdere strijd met wettelijke voorschriften te voorkomen. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het mocht volstaan met de algemene formulering dat in afwijking van de vergunning werd gebouwd. Verder voert het college aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de last in de beslissing op bezwaar verder is verduidelijkt.

2.3.1. Dit betoog slaagt. Het college heeft [wederpartij] gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de afwerking van de carport en het aanbrengen van het hekwerk te staken en gestaakt te houden, omdat in afwijking van de verleende bouwvergunning is gebouwd. Gelet op het karakter en het beoogde doel van de opgelegde last, te weten het staken en gestaakt houden van de bouw van de carport en het hekwerk met als doel om in afwachting van een beslissing over mogelijke nadere handhavingsmaatregelen verdere strijd met artikel 40 van de Woningwet te voorkomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de opgelegde last onvoldoende duidelijk is. Dit te minder nu [wederpartij], zoals zij zelf heeft erkend, bewust in afwijking van de aan haar verleende bouwvergunning heeft gebouwd en zij derhalve heel goed wist waarom de last werd opgelegd. Voormeld karakter van de last brengt verder mee dat het college niet voorafgaand aan het opleggen van die last hoefde te bezien of deze in omvang beperkt zou moeten worden tot het staken van bepaalde werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.

2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. Het college heeft zich, gelet op de aard en het beoogde doel van de opgelegde last, in dit geval niet de vraag hoeven stellen of de mogelijkheid van legalisatie zich voordeed. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in dit geval van handhaving had moeten afzien.

2.6. De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de hoogte van de dwangsom heeft kunnen vaststellen op het bedrag zoals vermeld in het besluit van 21 september 2006. Daarbij is van belang dat de dwangsom een afdoende financiële prikkel moet zijn om de bouwwerkzaamheden te staken en gestaakt te houden en dat er geen grond is voor het oordeel dat de hier aan de orde zijnde dwangsom niet in een redelijke verhouding staat tot het belang dat met de aanschrijving is gemoeid.

2.7. [wederpartij] heeft in haar reactie van 17 juli 2007 aangevoerd dat zij aan de bij besluit van 21 september 2006 opgelegde last gevolg heeft gegeven. Er bestond volgens haar dan ook geen grond voor het besluit van 25 september 2006, waarbij zij is gelast de bouwwerkzaamheden met betrekking tot het (verder) afwerken van de carport en het aanbrengen van het hekwerk op het perceel te staken en gestaakt te houden. Voorts heeft [wederpartij] aangevoerd dat de hoogte van de dwangsom die bij besluit van 25 september 2006 is opgelegd, niet proportioneel is. Voor zover [wederpartij] hiermee heeft beoogd alsnog tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep in te stellen, geldt dat - zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 15 november 2001 in zaak nr. 200104765/1 (AB 2002, 54) - de Awb, noch de Wet op de Raad van State een grondslag biedt voor het instellen van incidenteel hoger beroep. Hetgeen aldus is aangevoerd, wordt derhalve buiten beschouwing gelaten.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de voorzieningenrechter dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen zal de Afdeling het door [wederpartij] ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 27 maart 2007 in zaak nrs. 07/1368 en 07/1369, voor zover aangevallen;

III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Krol
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008

494.