Uitspraak 200603233/1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2007:BA3235
- Datum uitspraak
- 18 april 2007
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 7 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het uitwerkingsplan "Vathorst, uitwerkingsplan De Velden 3abc, 2006" vastgesteld.
- Eerste aanleg - meervoudig
- RO - Utrecht
200603233/1.
Datum uitspraak: 18 april 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het uitwerkingsplan "Vathorst, uitwerkingsplan De Velden 3abc, 2006" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 maart 2006, no. 2006REG000563i, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de gemeenteraad van Amersfoort. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door ing. C.G. Bellaar, en verweerder vertegenwoordigd door ing. W.E.M. Corsten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontwikkelingsbedrijf Vathorst Beheer B.V.", vertegenwoordigd door G. van der Vlies en M. Bonekamp.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid beroepsgronden
2.1. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat een aantal door appellant ingediende beroepsgronden niet-ontvankelijk is, omdat zij niet berusten op een ingediende zienswijze. De Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch enige andere wettelijke bepaling vereist dat de beroepsgronden met betrekking tot een uitwerkingsplan, waarop afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht - zoals die luidt na de inwerkingtreding van de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure - niet van toepassing is, hun grondslag dienen te vinden in een naar voren gebrachte zienswijze.
Derhalve is het beroep van appellant ook in zoverre ontvankelijk.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Planbeschrijving
2.3. Het onderhavige uitwerkingsplan "Vathorst, uitwerkingsplan De Velden 3abc, 2006" (hierna: het uitwerkingsplan) betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Vathorst" (hierna: het bestemmingsplan). Het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft is onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op een gedeelte van het deelgebied 3, genaamd De Velden. Met het uitwerkingsplan wordt beoogd de bouw van ongeveer 384 nieuwe woningen en daarbij behorende voorzieningen mogelijk te maken.
Formele bezwaren
2.4. Appellant stelt dat het college van burgemeester en wethouders de procedure tot vaststelling van het uitwerkingsplan ten onrechte heeft vertraagd door pas na zeven maanden een reactie op zijn zienswijze te geven.
Voorts betwijfelt appellant of verweerder zijn zienswijze bij de besluitvorming heeft betrokken, aangezien het bestreden besluit niet vermeldt dat hij een zienswijze heeft ingediend.
2.4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, laatste volzin, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, wordt bij het bestemmingsplan geregeld op welke wijze belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijzen omtrent de uitwerking naar voren te brengen.
In artikel 13, tweede lid, onder d en e, van de voorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat indien tegen het voornemen tot vaststelling van het uitwerkingsplan zienswijzen naar voren zijn gebracht het besluit met redenen wordt omkleed. Het college van burgemeester en wethouders deelt aan hen die zienswijzen hebben ingebracht de beslissing daaromtrent mede.
Gelet op het vorenstaande stellen noch de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch de voorschriften van het bestemmingsplan een termijn waarbinnen op de zienswijze tegen het uitwerkingsplan dient te worden beslist. Alhoewel het in de rede had gelegen dat het college van burgemeester en wethouders eerder had beslist omtrent de zienswijze van appellant en daarvan eerder had kennisgegeven, heeft verweerder hierin geen aanleiding behoeven te zien goedkeuring aan het uitwerkingsplan te onthouden.
2.4.2. Blijkens de stukken heeft het college van burgemeester en wethouders op de zienswijze van appellant beslist en deze doorgestuurd aan verweerder.
De Afdeling stelt vast dat appellant niet is opgenomen op de in het bestreden besluit vermelde lijst van personen die een zienswijze tegen het uitwerkingsplan hebben ingediend. Evenmin staat appellant op de verzendlijst van het bestreden besluit. Bij brief van 14 maart 2006 heeft verweerder appellant het bestreden besluit alsnog toegezonden en er daarbij opgewezen dat onder punt V. van het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze van appellant dat is gehandeld in strijd met de Ontwikkelingsvisie met betrekking tot de toekomstige inrichting van de Groene Zoom. Gesteld noch gebleken is dat anderen dan appellant dit punt in hun zienswijze aan de orde hebben gesteld.
Uit het vorenstaande volgt dat, zoals ook door verweerder ter zitting is bevestigd, verweerder de belangen van appellant heeft betrokken in zijn afweging, welke ten grondslag ligt aan het bestreden besluit.
Gezien het vorenstaande treft dit bezwaar geen doel.
2.5. Appellant betoogt dat de raadscommissie belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om advies over het (ontwerp-)uitwerkingsplan uit te brengen.
2.5.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften zal voordat een ontwerp-uitwerkingsplan ter inzage wordt gelegd en voordat een uitwerkingsplan door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld, de raadscommissie(s) belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening in de gelegenheid worden gesteld omtrent het plan advies uit te brengen.
Blijkens de stukken is de raadscommissie belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening niet in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen omtrent het onderhavige uitwerkingsplan en is de reden hiervan dat de taak van de raadscommissie ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan en de vaststelling van het uitwerkingsplan was gewijzigd ten opzichte van de taak die de raadscommissie ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan had.
Ter zitting is gebleken dat de raadscommissie belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening thans niet meer bestaat.
2.5.1.1. Alhoewel de raadscommissie belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening ten tijde van de voorbereiding van het (ontwerp-) uitwerkingsplan nog bestond, is deze commissie niet in de gelegenheid gesteld advies omtrent het (ontwerp-)uitwerkingsplan uit te brengen. Dit betekent dat niet is voldaan aan de uit artikel 4, derde lid, van de planvoorschriften voortvloeiende verplichting.
Naar het oordeel van de Afdeling kan hiervoor geen rechtvaardiging worden gevonden in de omstandigheid dat de raadscommissie ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan, dan wel ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan een andere taak had. Dat de besluitenlijst van het college van burgemeester en wethouders aan de raadsleden wordt toegestuurd en dat zij desgewenst de mogelijkheid hadden om het (ontwerp van) het uitwerkingsplan te agenderen voor een raadsvergadering, maakt dit niet anders. Een dergelijke uitleg zou er immers toe leiden dat het actieve karakter van de uit artikel 4, derde lid, van de voorschriften voorvloeiende verplichting wordt weggenomen. Dit geldt tevens ten aanzien van het betoog van het college dat de gemeenteraad op de hoogte was van het (ontwerp van het) uitwerkingsplan, dan wel daarvan op de hoogte had kunnen zijn, gezien de samenhang van het uitwerkingsplan met het bestemmingsplan "Hooglanderveen".
Gelet op het vorenstaande is het plan vastgesteld in strijd met artikel 4, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan in samenhang met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Nu de commissie belast met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening thans niet meer bestaat en bij een nieuw te nemen besluit omtrent de goedkeuring van het onderhavige uitwerkingsplan niet meer aan de uit artikel 4, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan voortvloeiende verplichting zou kunnen worden voldaan, ziet de Afdeling in de omstandigheden van dit geval aanleiding om nader te bezien of er, mede gezien het verdere betoog van appellant, aanleiding bestaat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Inhoudelijke bezwaren
Het standpunt van appellant
2.6. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend.
Hij voert hiertoe aan dat het uitwerkingsplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zo is het uitwerkingsplan niet in overeenstemming met de uitwerkingsregel dat de bebouwingsdichtheid niet meer dan 25 woningen per hectare mag bedragen, waarvan ten hoogste 10 % gestapelde woningen, aldus appellant. Tevens is het uitwerkingsplan volgens hem in strijd met de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsregel dat de te handhaven houtwallen dienen te worden versterkt.
Voorts voorziet het uitwerkingsplan in deelgebied 3A in strijd met het bestemmingsplan niet in ten minste 20 m2 buurtgroen per woning, aldus appellant.
Verder stelt appellant dat het plan in deelgebied 3A voorziet in bebouwing in het groene gedeelte van de zogenoemde Groene Zoom, hetgeen in strijd is met de Ontwikkelingsvisie Hooglanderveen en een bij de vaststelling van het bestemmingsplan aangenomen motie. In dat kader wijst appellant op de woningen die zijn voorzien tussen de voorziene nieuwbouwwijk en het dorp Hooglanderveen, alsmede op twee vrijstaande woningen naast de begraafplaats waarvoor een procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is gestart.
Verder stelt appellant dat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de procedure als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Ook stelt appellant dat ten tijde van de terinzagelegging van het uitwerkingsplan ten onrechte al was begonnen met het bouwrijp maken van de deelgebieden 3A en 3C.
Het standpunt van verweerder
2.7. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend.
Hij stelt zich op het standpunt dat het onderhavige uitwerkingsplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
Wat betreft de Structuurvisie "Ontwikkelingsvisie Hooglanderveen" acht hij van belang dat deze slechts op hoofdlijnen de ontwikkelingsrichting van Hooglanderveen aangeeft. Hij kan dan ook instemmen met een afwijking van deze Ontwikkelingsvisie ten behoeve van de bouw van enkele woningen in de Groene Zoom.
Vaststaande feiten
2.8. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
Bestemmingsplan
2.8.1. Volgens de plankaart van het bestemmingsplan heeft het deelgebied De Velden, voor zover hier van belang, de bestemming "Uit te werken woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden en kantoordoeleinden -UWBK-" met de aanduiding "deelgebied 3". Twee houtwallen in het deelgebied 3, voor zover hier van belang, hebben in het bestemmingsplan tevens de aanduiding "te handhaven waardevolle houtwallen". De gronden aan de rand van het dorp Hooglanderveen hebben de aanduiding "overgangszone Hooglanderveen".
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften, van het bestemmingsplan voor zover hier van belang, gelden voor het gebied met de genoemde uit te werken bestemming en gelegen in gebiedsdeel 3, de volgende uitgangspunten.
In artikel 4, lid 2.1.3., sub 1, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan, is bepaald dat het beleid voor het gebiedsdeel met de aanduiding "gebiedsdeel met overgangszone Hooglanderveen" is gericht op het behouden en versterken van het karakter van het dorp Hooglanderveen door de overgangen van het dorp naar de nieuwbouw vorm te geven met kavels die een landelijk karakter hebben. Dit deelgebied zal worden uitgewerkt in samenhang met de dorpsontwikkeling van Hooglanderveen. Voor de kern Hooglanderveen zal een afzonderlijk bestemmingsplan worden opgesteld.
In artikel 4, lid 2.1.3., sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan voor zover hier van belang, is bepaald dat binnen gebiedsdeel 3 de gemiddelde netto-woningdichtheid langs de bestaande linten niet meer dan 25 woningen per hectare zal bedragen en verder in dit gebiedsdeel niet meer dan 35 woningen per hectare, waarvan ten hoogste 10 % gestapelde woningen (exclusief vormen van beneden- en bovenwoningen).
In artikel 2, onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan is bepaald dat de netto-woningdichtheid het aantal woningen per hectare uitgeefbare grond, buurtstraten en buurtgroen betreft.
Ingevolge artikel 4, lid 2.1.3., sub 7, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan, dient per woning ten minste 20 m2 voor openbaar groen in de vorm van buurtgroen (waaronder de te handhaven "houtwallen") te worden aangewezen.
In artikel 4, lid 2.1.3., sub 7, onder d, van de voorschriften is bepaald dat ter plaatse van de op de kaart aangegeven "houtwallen", de aanwezige houtwallen zullen worden gehandhaafd en zonodig worden hersteld of versterkt.
Uitwerkingsplan
Houtwallen
2.8.2. De houtwallen die in het bestemmingsplan de bestemming "te handhaven waardevolle houtwallen" hebben, hebben in het uitwerkingsplan de bestemming "Groenvoorzieningen" met de aanduiding "te handhaven beplanting".
In artikel 8, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is bepaald dat de op de plankaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. plantsoenen en andere groenvoorzieningen, dierenweide, kinderspeelplaatsen, trapveldjes;
b. dagrecreatie;
c. de daarbij behorende ontsluitingswegen, oppervlakteverhardingen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten;
d. vijvers en andere vormen van oppervlaktewater;
e. nutsvoorzieningen;
f. behoud en bescherming van de landschappelijke waarde van de aanwezige houtopstanden ter plaatse van de op de plankaart voorkomende aanduiding "te handhaven beplanting".
In artikel 10, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: het vellen of rooien van de op de plankaart aangegeven "te handhaven beplanting" of het verrichten van werkzaamheden die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg kunnen hebben.
In artikel 10, tweede lid, van het uitwerkingsplan is bepaald dat een vergunning als bedoeld in lid 1 slechts toelaatbaar is, indien door de werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 1 de landschappelijke waarde van de beplanting niet in onevenredige mate wordt aangetast dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
In artikel 13, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is bepaald dat overtreding van het gebod gesteld in artikel 10, eerste lid (Aanlegvergunningen) van de planvoorschriften als een strafbaar feit wordt aangeduid in de zin van artikel 1a, onder 2, van de Wet op de economische delicten.
Volgens de gemeentelijke stukken verkeert een van de twee houtwallen in het deelgebied De Velden 3A in een slechte toestand en zal deze bij de verdere inrichting en ontwikkeling van de woonwijk worden hersteld.
Buurtgroen
2.8.3. In artikel 2, derde lid, onder a, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, is bepaald dat realisering van de bestemming "Woondoeleinden -W1-" dient te geschieden met inachtneming van het vereiste dat binnen deze bestemming per woning ten minste 20 m2 openbaar groen in de vorm van buurtgroen (waaronder de "te handhaven beplanting") zal worden aangelegd.
Overgangszone Hooglanderveen / groene zoom
2.8.4. Naar aanleiding van een in de gemeenteraad aanvaarde motie is besloten een groene zoom rond Hooglanderveen aan te leggen. De nadere uitwerking van de "overgangszone Hooglanderveen" heeft uiteindelijk zijn beslag gevonden in de "Ontwikkelingsvisie Hooglanderveen" zoals vastgesteld door de gemeenteraad in februari 2001. In de Ontwikkelingsvisie wordt uitgegaan van de aanleg van een groene zoom van 41,1 hectare waarvan 10,27 hectare bedoeld is voor dorpse bebouwing. De ligging van de groene zoom is daarin opgenomen.
Bijlage 3 bij het bestemmingsplan "Hooglanderveen" gaat in op de totale ontwikkeling van de groene zoom en op een aantal onduidelijkheden in de Ontwikkelingsvisie en de wijze waarop het college daarmee is omgegaan.
De bijlage vermeldt dat de Ontwikkelingsvisie Hooglanderveen een structuurvisie is die een ontwikkeling op hoofdlijnen aangeeft. De gronden die in de Structuurvisie zijn aangeduid als "Groene Zoom bebouwd" zijn bedoeld voor dorpse bebouwing, aldus de bijlage. De gronden die in de Structuurvisie zijn aangeduid als "Groen" zijn bedoeld voor geplande en reeds aanwezige (sport)voorzieningen en Groenvoorzieningen. Thans is ongeveer 32,8 hectare bedoeld voor "Groen" en 10,5 hectare voor "Groene zoom bebouwd".
2.8.5. Aan de gronden gelegen in deelgebied 3A, die in het bestemmingsplan de aanduiding "Overgangszone Hooglanderveen" hebben, is voor zover hier van belang, in het uitwerkingsplan grotendeels de bestemming "Groenvoorzieningen" toegekend. De overige gronden in dit deelgebied hebben de bestemming "Woondoeleinden -W2-" en een betrekkelijk gering - verder van de bestaande kern Hooglanderveen gelegen - gedeelte heeft de bestemming "Woondoeleinden -W1-".
Alhoewel het gebied dat in het bestemmingsplan is aangeduid als "overgangsgebied Hooglanderveen" niet geheel samenvalt met het gebied dat in de "Ontwikkelingsvisie Hooglanderveen" is aangeduid als groene zoom, zijn aan de gronden gelegen in de groene zoom, voor zover hier van belang, ook de bestemmingen "Groenvoorzieningen", "Woondoeleinden -W2-" en "Woondoeleinden - W1" toegekend, welke laatste bestemming ook weer betrekking heeft op een gering gedeelte van de gronden.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het uitwerkingsplan, voor zover hier van belang, is bepaald dat de op de plankaart als "Woondoeleinden -W1-" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen.
In artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is bepaald dat de op de plankaart als "Woondoeleinden -W2-" aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen.
In artikel 3, derde lid, onder a, sub 1, van de voorschriften van het uitwerkingsplan is bepaald dat het maximaal aantal woningen 1 per bestemmingsvlak bedraagt met uitzondering van het bestemmingsvlak ten noorden van de Eindweg naast de uitbreiding van de begraafplaats, waar 2 woningen gebouwd mogen worden.
Het oordeel van de Afdeling
Woningdichtheid
2.8.6. Volgens de stukken en het verhandelde ter zitting is in het gebied De Velden geen sprake van bestaande linten. Ingevolge artikel 4, lid 2.1.3., sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag de gemiddelde woningdichtheid in geheel deelgebied 3 derhalve niet meer dan 35 woningen per hectare bedragen, hetgeen overigens niet uitsluit dat plaatselijk sprake is van een hogere netto-woningdichtheid, mits deze elders in deelgebied 3 gecompenseerd wordt door een lagere woningdichtheid. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat deze maximale gemiddelde woningdichtheid in De Velden niet zal worden overschreden. Appellant heeft deze stelling niet, dan wel onvoldoende weersproken. Ook anderszins is niet gebleken dat het plan met zich brengt dat niet kan worden voldaan aan de in artikel 4, lid 2.1.3., sub 3, van het bestemmingsplan opgenomen norm met betrekking tot de maximale netto-woningdichtheid.
Ook de in artikel 4, lid 2.1.3., sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen norm dat gestapelde woningen ten hoogste 10 % van het totale aantal woningen mag betreffen heeft betrekking op het gehele deelgebied 3. Dat het uitwerkingsplan in een bepaald gedeelte van dat deelgebied voorziet in een hoger percentage gestapelde bouw, maakt - mits dit elders in het deelgebied wordt gecompenseerd - niet dat in zoverre niet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan wordt voldaan. De gemeenteraad heeft ter zitting gesteld en met cijfers onderbouwd dat de norm van maximaal 10% gestapelde bebouwing in deelgebied 3 niet zal worden overschreden. Appellant heeft deze stelling niet, dan wel onvoldoende weersproken. Ook anderszins is de Afdeling niet gebleken dat het plan met zich brengt dat niet kan worden voldaan aan de in artikel 4, lid 2.1.3., sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan opgenomen norm met betrekking tot gestapelde bebouwing.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het uitwerkingsplan niet in strijd is met de uitwerkingsregels als verwoord in artikel 4, lid 2.1.3., sub 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Houtwallen
2.8.7. De Afdeling stelt vast dat de in artikel 8 van de planvoorschriften opgenomen doeleindenomschrijving alsmede het in artikel 10 van de voorschriften van het uitwerkingsplan opgenomen aanlegvergunningenstelsel beide strekken tot handhaving van de in het bestemmingsplan als "te handhaven waardevolle houtwallen" aangeduide houtwallen. Voor zover voor de aanleg van in- en uitritten dan wel de bouw van nutsvoorzieningen het vellen of rooien van de op de plankaart aangegeven houtwallen noodzakelijk is of werkzaamheden dienen te worden verricht die de dood of ernstige beschadiging van de houtwallen tot gevolg kunnen hebben, kan dit slechts in overeenstemming met een door het college van burgemeester en wethouders afgegeven aanlegvergunning.
Daarbij is van belang dat artikel 10, tweede lid, van de voorschriften van het uitwerkingsplan het college per concreet geval van een aanvraag om een vergunning dwingt tot een belangenafweging waarbij aan het belang van de handhaving van de betrokken houtwal duidelijk gewicht moet worden toegekend.
Verder is blijkens het verhandelde ter zitting in de exploitatieopzet een post opgenomen voor de bekostiging van het herstel van de in slechte toestand verkerende houtwal.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd is met artikel 4, lid 2.1.3., sub 7, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Buurtgroen
2.8.8. De gemeenteraad heeft ter zitting gesteld dat in deelgebied 3A meer dan 20 m2 buurtgroen per woning zal worden gerealiseerd. Appellant heeft deze stelling niet, dan wel onvoldoende weersproken. Nu ook anderszins niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan op voorhand kan worden gesteld dat het uitwerkingsplan met zich brengt dat niet aan de in artikel 4, lid 2.1.3., sub 7, onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan genoemde norm van 20 m2 buurtgroen per woning kan worden voldaan, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het uitwerkingsplan in zoverre niet in strijd is met dit artikelonderdeel. Overigens wijst de Afdeling ook op de in artikel 2, derde lid, onder a, van de voorschriften van het uitwerkingsplan opgenomen verplichting om de bestemming "Woondoeleinden -W1-" te realiseren met inachtneming van het vereiste dat binnen deze bestemming per woning 20 m2 openbaar groen in de vorm van buurtgroen zal worden aangelegd.
Groene zoom
2.9. Gezien hetgeen het uitwerkingsplan in deelgebied 3A aan bebouwing toelaat op de gronden die in het bestemmingsplan zijn aangeduid als "overgangszone Hooglanderveen", heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kavels op de overgang van het dorp Hooglanderveen naar de nieuwbouw een landelijk karakter hebben en dat het uitwerkingsplan in zoverre strekt tot behoud en versterking van het karakter van het dorp Hooglanderveen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het uitwerkingsplan in zoverre in overeenstemming is met artikel 4, lid 2.1.3., sub 1, onder d, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Voor zover het uitwerkingsplan wat betreft begrenzing van de groene zoom, dan wel wat betreft bebouwingsmogelijkheden in de groene zoom niet overeenkomt met de Ontwikkelingsvisie, overweegt de Afdeling dat de Ontwikkelingsvisie een indicatief plan betreft, waarvan kan worden afgeweken. Verweerder heeft dan ook onder verwijzing naar bijlage 3 bij het bestemmingsplan "Hooglanderveen" deze afwijking van de Ontwikkelingsvisie gelet op de aard en omvang daarvan aanvaardbaar kunnen achten.
Voor zover appellant betoogt dat het plan niet goedgekeurd had mogen worden, omdat de door de gemeenteraad aangenomen motie niet, dan wel niet volledig is uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat een motie alsmede een vraag of de motie naar behoren is uitgevoerd alleen van betekenis zijn in de verhouding tussen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. Een motie leidt niet tot een juridische verplichting die het college bij de vaststelling van het plan in acht diende te nemen. Verweerder hoefde gelet hierop in het bestaan van de motie geen aanleiding te zien aan het plan in zoverre goedkeuring te onthouden.
Bouwrijp maken
2.10. De beroepsgrond van appellant dat reeds een aanvang was gemaakt met het bouwrijp maken van een gedeelte van de deelgebieden 3A en 3C ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het uitwerkingsplan, heeft betrekking op de uitvoering en kan in de onderhavige procedure dan ook niet aan de orde komen.
Bouwvergunning
2.11. Ook de beroepsgrond dat ten onrechte op grond van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunningen zijn verleend, kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
Overige bezwaren
2.12. Naast bovenstaande bezwaren heeft appellant ter zitting nog andere bezwaren, waaronder bezwaren met betrekking tot de geluidsbelasting en luchtkwaliteit, naar voren gebracht. Deze heeft hij echter niet in zijn beroepschrift aan de orde gesteld. De Afdeling acht het eerst ter zitting naar voren brengen van deze bezwaren in dit geval in strijd met een goede procesorde. Gelet hierop ziet zij aanleiding om aan deze bezwaren voorbij te gaan.
Conclusie
2.13. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit met uitzondering van het overwogene onder 2.5.1.1. anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Gelet op het overwogene onder 2.5.1.1. ziet de Afdeling in de omstandigheden van dit geval dan ook aanleiding om met toepassing van 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten
Proceskosten
2.14. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 7 maart 2006, kenmerk 2006REG000563i;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 26,53 (zegge: zesentwintig euro en drieënvijftig cent); het dient door de provincie Utrecht aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Utrecht aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2007
425