Uitspraak 200606369/1


Volledige tekst

200606369/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/5627 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2006 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) het verzoek van [wederpartij] om volledige openbaarmaking van een aan [wederpartij] gerichte conceptbrief van 13 (lees: 12) augustus 2003 (hierna: de conceptbrief) afgewezen.

Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2006, verzonden op 18 juli 2006, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van het college van 3 januari 2005 (lees: 31 december 2004) herroepen en bepaald dat het college opnieuw dient te beslissen op het verzoek van [wederpartij]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief, bij de raad ingekomen op 11 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 29 september 2006 heeft [wederpartij] de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om kennis te nemen van de niet openbaar gemaakte stukken.

Bij brief van 25 oktober 2006 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. Schuurmans, advocaat te Voorburg, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder intern beraad verstaan: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder persoonlijke beleidsopvatting verstaan: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid, zoals dat gold ten tijde hier van belang, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan over persoonlijke beleidsopvattingen met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.

2.2. De definitieve versie van de brief is door wethouder T.P. van der Stoep op 22 augustus 2003 aan [wederpartij] verstuurd, waarbij hij de laatste twee pagina's van de conceptbrief heeft laten vervallen. Het college stelt zich op het standpunt dat deze pagina's informatie ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Om die reden heeft het college, met een beroep op artikel 11 van de Wob, openbaarmaking hiervan geweigerd en die weigering in het besluit op bezwaar gehandhaafd.

2.3. Anders dan het college betoogt, is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat [wederpartij] nog belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat het college aan het verzoek om openbaarmaking van [wederpartij] niet ten volle tegemoet gekomen is.

2.4. Het college bestrijdt voorts het oordeel van de rechtbank dat de niet openbaar gemaakte passages uit de conceptbrief geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten en dat het college derhalve in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft geweigerd de gevraagde informatie te verstrekken. Volgens het college bevat de conceptbrief persoonlijke beleidsopvattingen van de opsteller over aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij].

2.4.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de volledige conceptbrief. Zij is met de rechtbank van oordeel dat, hoewel de conceptbrief een document is dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad, de daaruit niet openbaar gemaakte passages geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Het door het college ingeroepen ervaringsfeit dat de weergave van feiten altijd enigermate gekleurd wordt door de persoonlijke opvattingen van degene die ze beschrijft, is niet voldoende grondslag om die beschrijving reeds daarom als persoonlijke beleidsopvatting aan te merken. Anders dan het college betoogt, bevat de conceptbrief geen andere informatie dan een algemene schets van de bedrijfsactiviteiten van [wederpartij] en diens broer en van omstandigheden die in algemene zin bij de inschaling van een bedrijf in een bepaalde milieu-categorie een rol spelen. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het college in strijd met artikel 11 van de Wob heeft geweigerd deze informatie openbaar te maken en dat, nu gesteld noch gebleken is dat andere weigeringsgronden van toepassing zijn, het verzoek van [wederpartij] moest worden ingewilligd. De rechtbank had echter, indien zij aanleiding zag om zelf in de zaak te voorzien, in dit geval niet slechts mogen volstaan met vernietiging van het besluit op bezwaar en herroeping van het primaire besluit, maar had daarbij, gelet op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb, zelf een vervangend besluit op de aanvraag moeten nemen. Nu zij dat heeft nagelaten, zal de Afdeling de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigen en alsnog in die zin zelf in de zaak voorzien.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij slechts het primaire besluit van 3 januari 2005 (lees: 31 december 2004) is herroepen en is bepaald dat het college opnieuw dient te beslissen op het verzoek om kennisneming van de integrale inhoud van de conceptbrief;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

III. herroept het primaire besluit van 31 december 2004;

IV. willigt het verzoek van [wederpartij] om volledige openbaarmaking van de conceptbrief van 12 augustus in;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het reeds in de aangevallen uitspraak vernietigde besluit.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007

306-384.