Uitspraak 200204149/1


Volledige tekst

200204149/1.
Datum uitspraak: 29 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellant],

tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 18 juni 2002 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 18 juni 2002, verzonden op 3 juli 2002, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) zich onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen, voor zover dat is gericht tegen de weigering appellant ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen, het beroep in zoverre doorgezonden aan de staatssecretaris om als bezwaarschrift te behandelen en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 8 augustus 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. De eerste grief richt zich tegen de overweging dat de staatssecretaris ter zake van de aanspraak van appellant op verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling een beslissing op het bezwaarschrift behoort te nemen. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte de staatssecretaris niet heeft opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling te nemen, nu in de bestreden beslissing niet vermeld is dat deze aanvraag wordt afgewezen.

2.1.1. Deze grief faalt, als gebaseerd op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat zij het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift naar de staatssecretaris zal doorzenden. Ook overigens leidt de grief niet tot het ermee beoogde doel, reeds nu die er van uitgaat dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard.

2.2. De tweede grief is gericht tegen de overweging dat de bevindingen, neergelegd in een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 8 mei 2001, geen beslissende rol spelen bij de toetsing van het asielrelaas, en dat er derhalve geen aanleiding is de onderliggende stukken van dit ambtsbericht op te vragen.

2.2.1. Deze grief laat de overige overwegingen, op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel komt dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen, onbestreden. Die overwegingen kunnen dat oordeel dragen.

Reeds om deze reden faalt de grief.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Alkema, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Alkema w.g. Zegveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2002

43-344.