Uitspraak 200500107/1


Volledige tekst

200500107/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2004 heeft de gemeenteraad van Zeewolde het bestemmingsplan "Recreatieterrein Hosterwold 2003" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 16 november 2004, kenmerk ROV/04.041261/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 2 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 januari 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 10 januari 2005 en 4 februari 2005.

Bij brief van 1 maart 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 mei 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2005, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. T. Ruhnke, en verweerder, vertegenwoordigd door S.C. van den Broek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.Th. Vos, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Procedurele aspecten

2.3. [appellanten] stellen in beroep dat het gemeentebestuur na de hoorzitting bij verweerder nogmaals in de gelegenheid is gesteld om op de ingebrachte bedenkingen te reageren. Appellanten achten het niet correct dat hiervan geen mededeling aan hen is gedaan, waardoor zij niet op de stellingen van het gemeentebestuur hebben kunnen reageren.

De gelegenheid waar appellanten op doelen betreft blijkens de stukken een vergadering van de Subcommissie Gemeentelijke Plannen, een subcommissie van de provinciale planologische commissie (verder: de PPC). In deze subcommissie heeft onder meer een vertegenwoordiger van de gemeente Zeewolde zitting. Blijkens de stukken heeft deze vertegenwoordiger tijdens de vergadering het reeds op de hoorzitting naar voren gebrachte standpunt, namelijk dat zich op het recreatieterrein niet meer uitzonderingssituaties bevinden dan in het plan zijn opgenomen, herhaald.

2.4. Ingevolge artikel 28, tweede lid, tweede volzin, van de WRO hoort het college van gedeputeerde staten de PPC alvorens een besluit wordt genomen omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Niet in geding is dat de informatie waar appellanten op doelen in het kader van dit PPC-advies is gegeven. In de WRO noch in de Awb is de verplichting opgenomen om appellanten de gelegenheid te bieden op het verhandelde in de PPC te reageren. Ook uit anderen hoofde is daartoe geen verplichting.

Het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" en de aanduiding "recreatiewoningenterrein (RVr)"

Standpunt [appellanten]

2.5. [appellanten] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" en de aanduiding "recreatiewoningenterrein (RVr)".

Appellanten zijn van mening dat uit het beleid van de gemeenteraad en uit het Provinciale Omgevingsplan (verder: het POP) moet worden afgeleid dat hun woningen op het recreatieterrein Horsterwold niet kunnen worden aangemerkt als recreatiewoningen. Appellanten stellen verder dat het plan een beperking inhoudt van de rechten die uit de koopovereenkomst van de gronden voortvloeien. Volgens appellanten wordt bij handhaving van het bestemmingsplan gebruik gemaakt van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie (verder: de gba). Inschrijving in de gba is verplicht bij een verblijf van 26 weken van een jaar, terwijl op grond van een in de koopovereenkomst opgenomen beding 40 weken van een jaar in de recreatiewoning mag worden verbleven, aldus appellanten. Appellanten stellen dat de planregeling gezien de hiervoor genoemde omstandigheden rechtsonzeker en niet handhaafbaar is. Zij zijn van mening dat het gemeentebestuur zijn beleid ten aanzien van recreatiewoningen in de koopovereenkomst tot uitdrukking had moeten laten komen. Appellanten betogen dat, nu dit niet is gebeurd, het gemeentebestuur de in de koopovereenkomst opgenomen 40/12-regel in het plan had moeten vastleggen.

Appellanten stellen verder dat in verschillende woningen permanent mag worden gewoond omdat die met een bouwvergunning voor een dergelijke woning zijn opgericht.

Standpunt verweerder

2.6. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" en de aanduiding "recreatiewoningenterrein (RVr)" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel en de aanduiding goedgekeurd.

Verweerder stelt dat het plan niet in strijd is met het gemeentelijke beleid en het POP. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in de koopovereenkomst van de gronden opgenomen regeling aanvullend werkt op de planregeling en daarmee niet in strijd is. Uit de koopovereenkomst kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat permanente bewoning is toegestaan of dat appellanten persoonlijk 40 weken per jaar in hun recreatiewoning mogen verblijven. Het plan en het daarin opgenomen verbod van permanente bewoning is volgens verweerder handhaafbaar en rechtszeker. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat uit de voor de bouw van een woning verleende bouwvergunning niet mag worden afgeleid dat deze woning permanent mag worden bewoond.

Vaststelling van de feiten

2.7. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.1. Het plan heeft betrekking op een recreatieterrein in het bosgebied Horsterwold, met een oppervlakte van ongeveer 22,5 hectare. In totaal worden volgens het deskundigenbericht op het terrein 202 bouwkavels uitgegeven, plus twee kavels voor dienstwoningen. De gronden ter plaatse van het recreatieterrein Horsterwold hebben de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" en de aanduiding "recreatiewoningenterrein (RVr)". Op drie plaatsen op het terrein geldt de aanduiding "afwijkende oppervlakte toegestaan (*)". Op twee plaatsen geldt de aanduiding "dienstwoning (d)".

2.7.2. Appellanten zijn allen eigenaren van een kavel op het recreatieterrein Horsterwold. [appellant sub 1] is eigenaar van kavel […], [appellanten sub 2] zijn eigenaren van kavel […], [appellanten sub 3] zijn eigenaren van kavel […], [appellant sub 4] is eigenaar van kavel […], [appellant sub 5] is eigenaar van kavel […] en [appellant sub 6] is eigenaar van kavel […]. Met uitzondering van de kavel van [appellant sub 1] staan op alle kavels van appellanten woningen.

2.7.3. Artikel 1 van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang:

In deze voorschriften wordt verstaan onder:

d. "bebouwing": één of meer gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

q. recreatiewoning: een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

s. recreatief verblijf: verblijf voor recreatie door bij voorkeur wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- en verblijfplaats elders hebben;

t. permanente bewoning: bewoning van een verblijf als hoofdverblijf.

2.7.4. Artikel 4 van de planvoorschriften luidt, voor zover hier van belang:

Lid 1. Doeleindenomschrijving

De als "Verblijfsrecreatie klasse 1" op de plankaart aangegeven gronden zijn bestemd voor recreatieverblijf in recreatiewoningen, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangegeven met "recreatiewoningenterrein", met de daarbij behorende bebouwing en beheersvoorzieningen, (…).

Lid 2. Bebouwingsvoorschriften

(…)

b. Voor de bebouwing ten behoeve van recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:

1. het aantal recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 203;

2. de inhoud van een recreatiewoning bedraagt niet meer dan 749 m3;

3. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing als bedoeld in artikel 1 onder d op een bouwperceel bedraagt niet meer dan 134 m2, met dien verstande dat ter hoogte van de op de plankaart aangegeven nadere aanduiding "afwijkende oppervlakte toegestaan" ten hoogste de bestaande oppervlakte is toegestaan;

(…)

6. per recreatiewoning mag uitsluitend één bijgebouw worden gebouwd;

7. de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt niet meer dan 6 m2, het vergroten van deze oppervlakte door middel van overkappingen is niet toegestaan;

(…)

10. onderkeldering is uitsluitend toegestaan onder de bouwmassa van de recreatiewoning en met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 2 onder e., onderkeldering meegeteld wordt bij de maximale inhoud van de recreatiewoning als bedoeld in lid 2 onder b. sub 2., welke inhoudsmaat niet door onderkeldering mag worden overschreden.

(…)

Lid 3. Gebruiksregels

Onder een verboden gebruik als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 wordt in elk geval verstaan:

a. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;

(…)

2.7.5. Volgens het deskundigenbericht hebben de woningen van appellanten een oppervlakte en inhoud overeenkomstig artikel 4 van de planvoorschriften.

2.7.6. In de "Notitie permanente bewoning van recreatiewoningen" van 22 oktober 2002 van de gemeente Zeewolde (verder: de Notitie) is onder meer vermeld dat deze Notitie is opgesteld omdat het beleid op het gebied van permanente bewoning naar aanleiding van ontwikkelingen geactualiseerd dient te worden. Voorts wordt getracht het beleid omtrent het optreden tegen permanente bewoning te stroomlijnen. In de Notitie worden verschillende instrumenten genoemd, waaronder het bestemmingsplan, die kunnen worden ingezet tegen permanente bewoning. Volgens de Notitie verdient het de voorkeur dat een bestemmingsplan zodanig wordt opgesteld dat slechts recreatiewoningen mogen worden gebouwd met afmetingen die minder snel aanleiding geven om die woningen permanent te gaan bewonen. De Notitie vermeldt dat in het bestemmingsplan "Buitengebied", dat nog niet in procedure is gebracht, daarom een maximale oppervlakte van 80 m2 voor recreatiewoningen is opgenomen. Ook moet in dat plan een maximale inhoudsmaat van 225 m3 voor de recreatiewoningen worden vastgelegd.

2.7.7. Volgens het POP worden bestaande, te versterken en te ontwikkelen gebieden waar intensieve dagrecreatie, verblijfsrecreatie, toerisme en watersport zijn geconcentreerd als zwaartepunt voor recreatie en toerisme aangemerkt. De bestaande en nieuwe zwaartepunten bieden ruimte aan de vestiging van grootschalige intensieve toeristische activiteiten, aldus het POP. Het recreatieterrein Horsterwold is in het POP niet aangemerkt als zwaartepunt voor recreatie en toerisme.

2.7.8. De gemeente heeft de gronden ter plaatse van het recreatieterrein Horsterwold aan een projectonwikkelaar verkocht. In deze koopovereenkomst is een beding opgenomen dat luidt:

"Koper verklaart zich ermee bekend, dat de eerder genoemde recreatiewoningen niet voor permanente bewoning bestemd zijn."

In deze koopovereenkomst is ook een kwalitatieve verplichting opgenomen, inhoudende dat de projectontwikkelaar bij verkoop van de gronden in de koopovereenkomst ten behoeve van de gemeente moet bedingen dat de kopers ten minste twaalf weken per jaar de betreffende woning niet zelf zullen bewonen. Deze verplichting wordt door het gemeentebestuur, verweerder en appellanten aangeduid als de 40/12-regel.

Vervolgens heeft de projectontwikkelaar de gronden aan onder meer appellanten verkocht. In de koopovereenkomsten tussen hen is opgenomen: "Koper is voornemens het registergoed te gebruiken voor nieuwbouw van een (recreatie-)woning, hierna te noemen, de bestemming. (…) Koper is ermee bekend dat het verkochte niet voor permanente bewoning gebruikt mag worden en dat ten minste twaalf weken per jaar de op het verkochte te realiseren woning niet zelf mag worden bewoond door de eigenaar dan wel de hoofdhuurder daarvan."

2.7.9. Ingevolge artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, verplicht zich binnen vijf dagen na de aanvang van zijn verblijf in persoon te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. (…)

Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als woonadres onder meer aangemerkt het adres waar betrokkene woont, (…), of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten.

2.7.10. Volgens de plantoelichting wordt beoogd ter plaatse van het recreatieterrein een kwalitatief hoogwaardig terrein te realiseren met luxe recreatiewoningen. Voor de maximale inhoud van de recreatiewoningen en bebouwingsbepalingen is getracht aan te sluiten bij het oude bestemmingsplan "Horsterwold", aldus de plantoelichting.

Volgens de plantoelichting is het gemeentelijke beleid erop gericht permanente bewoning van recreatiewoningen tegen te gaan. Hiertoe is voorts beleid geformuleerd in de Notitie.

2.7.11. Het gemeentebestuur heeft ter zitting gesteld dat de uitkomst van de vraag of een recreatiewoning als hoofdverblijf moet worden aangemerkt afhankelijk is van verschillende omstandigheden. Onder meer kan daarbij volgens het gemeentebestuur van belang zijn waar iemand zijn post ontvangt, waar de kinderen naar school gaan en of de betrokkene is ingeschreven bij een huisartsenpraktijk in de omgeving. Een andere omstandigheid die een rol speelt is de tijd die in de recreatiewoning wordt doorgebracht, aldus het gemeentebestuur. Er kan volgens het gemeentebestuur niet één enkele omstandigheid worden aangewezen die doorslaggevend is voor het aanmerken van een recreatiewoning als hoofdverblijf.

Het oordeel van de Afdeling

2.8. Ten aanzien van de stelling van appellanten dat uit het POP voortvloeit dat hun woningen niet als recreatiewoningen mogen gelden, overweegt de Afdeling dat uit het feit dat het terrein in het POP niet is opgenomen als zwaartepunt voor recreatie en toerisme niet volgt dat het toestaan van recreatie op het terrein Horsterwold in strijd is met het provinciale beleid zoals neergelegd in het POP. Uit het POP blijkt immers dat alleen grootschalige recreatieve ontwikkelingen als zwaartepunt worden aangemerkt.

De Afdeling stelt verder vast dat de in de Notitie genoemde en in overweging 2.7.6 weergegeven oppervlakte- en inhoudsmaten voor recreatiewoningen afwijken van de oppervlakte- en inhoudsmaten die ingevolge het plan gelden voor recreatiewoningen op het recreatieterrein Horsterwold. De Afdeling merkt hierbij in de eerste plaats op dat hieruit niet volgt dat de woningen op het recreatieterrein Horsterwold niet als recreatiewoningen kunnen worden aangemerkt. Bepalend voor het toegestane gebruik van de gronden en de daarop aanwezige woningen is immers het bestemmingsplan. Nu de gronden zowel in het oude als het nieuwe bestemmingsplan een recreatiebestemming hadden en in beide plannen een verbod tot permanente bewoning van recreatiewoningen is opgenomen, is daarmee het verboden en het toegestane gebruik van de woningen in zoverre gegeven. Overigens is ter zitting gebleken dat niet in geding is dat de recreatiewoningen niet permanent mogen worden bewoond.

De Afdeling merkt voorts op dat in de Notitie wordt verwezen naar het ten tijde van het opstellen van de Notitie nog niet in procedure gebrachte bestemmingsplan "Buitengebied". De in de Notitie genoemde oppervlakte- en inhoudsmaten moeten volgens de Notitie in dit plan worden neergelegd. Niet wordt verwezen naar het plan "Recreatieterrein Hosterwold 2003".

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat voor de recreatiewoningen op het terrein Horsterwold van de in de Notitie genoemde afwijkende maten zijn opgenomen, omdat het vorige plan voor dit terrein reeds in deze grotere maten voorzag en op grond van dat plan reeds bouwvergunningen waren afgegeven en bouwwerken waren gerealiseerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat, zo al een afwijking van het in de Notitie neergelegde beleid zou moeten worden aangenomen, deze afwijking voldoende is gemotiveerd.

2.9. Appellanten stellen dat de bestemming van het plandeel en de invulling van het verbod van permanente bewoning in het plan in strijd zijn met de 40/12-regel die in de koopovereenkomst van de gronden is opgenomen. Appellanten stellen dat uit de 40/12-regel voortvloeit dat zij 40 weken van het jaar in hun recreatiewoning mogen verblijven. Het gemeentebestuur stelt dat uit de 40/12-regel voortvloeit dat appellanten de recreatiewoning tenminste 12 weken per jaar niet zelf mogen bewonen, en dat appellanten de recreatiewoning 40 weken uitsluitend voor recreatief gebruik mogen gebruiken.

De Afdeling stelt vast dat het twistpunt over voornoemde 40/12-regel de uitleg van een privaatrechtelijke overeenkomst betreft en niet in de bestemmingsplanprocedure aan de orde kan komen.

Appellanten menen dat het bestemmingsplan de tijdsduur die zij in hun recreatiewoning mogen verblijven beperkt ten opzichte van de tijdsduur die zij naar hun mening op grond van de koopovereenkomst in de recreatiewoning mogen verblijven.

Ingevolge artikel 4 in samenhang met artikel 1, onder q., s. en t., van de planvoorschriften moeten appellanten hun vaste woon- of verblijfplaats elders dan ter plaatse van de recreatiewoning hebben en mag -en mocht- hun recreatiewoning niet het hoofdverblijf van appellanten zijn. De Afdeling is van oordeel dat uit deze bestemmingsregeling voldoende duidelijk blijkt welk gebruik op de gronden met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" is toegestaan. Uit de bestemmingsregeling vloeit naar het oordeel van de Afdeling tevens voort dat de aard van het gebruik van de recreatiewoningen en niet uitsluitend de tijdsduur die in de recreatiewoning wordt verbleven doorslaggevend is voor het aanmerken van een recreatiewoning als hoofdverblijf.

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een hoofdverblijf kunnen meerdere omstandigheden een rol spelen. Behalve de tijdsduur die in de recreatiewoning wordt verbleven speelt volgens het gemeentebestuur onder meer ook een rol waar de kinderen naar school gaan en of de betrokkene is ingeschreven bij een huisartsenpraktijk in de omgeving. De Afdeling ziet daarin geen grond voor het oordeel dat de bestemmingsregeling niet te handhaven is.

Het gemeentebestuur heeft ter zitting aangegeven dat de inschrijving in de gba vaak een eerste aanleiding is voor een onderzoek naar het gebruik van een recreatiewoning als hoofdverblijf, omdat inschrijving in de gba duidt op een bepaalde duur van verblijf. De enkele inschrijving en daarmee de omstandigheid dat gedurende een bepaalde tijd in de recreatiewoning wordt verbleven leidt echter niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de recreatiewoning permanent wordt bewoond. Voor zover appellanten vrezen dat de inschrijving in de gba zonder meer zal leiden tot het aanmerken van de recreatiewoning als hoofdverblijf, merkt de Afdeling op dat dit bezwaar feitelijke grondslag mist en voorts ziet op handhaving van het bestemmingsplan. Dit punt kan niet in de bestemmingsplanprocedure aan de orde komen.

2.10. Vast staat dat één gebouw is gebouwd met een bouwvergunning voor een 'woning'. Voor zover appellanten stellen dat behalve deze woning ook andere recreatiewoningen zijn opgericht met een bouwvergunning voor een woning, hebben appellanten dit niet aannemelijk gemaakt door het aandragen van feiten of gegevens die deze stelling onderbouwen.

Ten aanzien van de recreatiewoning waarvoor een bouwvergunning voor het oprichten van een woning is verleend overweegt de Afdeling dat appellanten kennelijk betogen dat uit de term 'woning' in deze bouwvergunning voortvloeit dat permanente bewoning is toegestaan. De Afdeling overweegt in de eerste plaats dat uit de term 'woning' niet noodzakelijkerwijs gebruik ten behoeve van permanente bewoning kan worden afgeleid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het college van burgemeester en wethouders met de verlening van een bouwvergunning voor deze woning geen gebruik in strijd met de bestemming heeft willen toestaan. Nu de gronden waarvoor de bouwvergunning voor een woning is verleend zowel in het oude als het nieuwe plan de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" hebben waarvoor een verbod van permanente bewoning geldt en het college van burgemeester en wethouders kennelijk beoogd heeft geen gebruik strijdig met deze bestemming toe te staan, is met betrekking tot deze woning geen sprake van rechten die ertoe hadden moeten leiden dat voor de desbetreffende woning een uitzondering van het verbod van permanente bewoning in het plan had moeten worden opgenomen.

Artikel 4, lid 2, onder b, sub 3, 6, 7 en 10 van de planvoorschriften

Standpunt [appellanten]

2.11. Naast de in overweging 2.5 genoemde bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" stellen [appellanten] in beroep voorts meer specifiek dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 4, tweede lid, onder b, sub 3, 6, 7 en 10 van de planvoorschriften.

Appellanten stellen daartoe dat de bouwmogelijkheden voor recreatiewoningen, bijgebouwen en kelders ten onrechte worden beperkt ten opzichte van de mogelijkheden in het oude plan. Meer in het bijzonder stellen appellanten dat de beperking ten aanzien van bijgebouwen en kelders niet had mogen worden opgenomen, omdat in de koopovereenkomst met betrekking tot de gronden ook geen beperkingen ten aanzien van bijgebouwen en kelders zijn opgenomen. Voorts stellen appellanten dat uit de motivering die ten grondslag ligt aan het toestaan van twee beheerderswoningen volgt dat de bouwmogelijkheden uit het oude plan in het nieuwe plan hadden moeten worden overgenomen. Appellanten zijn verder van mening dat een aantal woningen met een grotere oppervlakte dan volgens het plan toegestaan ten onrechte niet als uitzondering in het plan is opgenomen.

Standpunt verweerder

2.12. Verweerder heeft artikel 4, tweede lid, onder b, sub 3, 6, 7 en 10 van de planvoorschriften niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het planvoorschrift goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de totale bebouwingsoppervlakte op het terrein door het plan ten opzichte van het oude plan toeneemt. Verweerder is voorts van mening dat de regeling voor de beheerderswoningen uit het oude bestemmingsplan kon worden overgenomen, omdat tegen het toestaan van twee beheerderswoningen geen bezwaren bestaan.

Vaststelling van de feiten

2.13. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.13.1. Voor een weergave van de feitelijke situatie en de planregeling wordt verwezen naar overwegingen 2.7.1, 2.7.2, 2.7.4 en 2.7.5.

2.13.2. In artikel 2 van de planvoorschriften is de wijze van meten bij de toepassing van de voorschriften van het plan vastgelegd. Ingevolge dit artikel worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, overbouwingen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

2.13.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften van het oude plan zijn de gronden op de plankaart als zodanig aangegeven, bestemd voor verblijfsrecreatie klasse 1. Ingevolge het derde lid van dit artikel bedraagt het toegelaten (gezamenlijk) grondoppervlak van alle bouwwerken van het totale grondoppervlak van de in lid 1 bedoelde grond ten hoogste 12 procent.

2.13.4. Voor de inhoud van de koopovereenkomst met betrekking tot de gronden wordt verwezen naar overweging 2.7.8. Verder is in de koopovereenkomst tussen de projectontwikkelaar en appellanten met betrekking tot de gronden opgenomen dat de woningen op deze gronden een maximale oppervlakte van 135 m2 mogen hebben. Voor het overige zijn in de koopovereenkomst geen oppervlakte- of inhoudsmaten opgenomen.

2.13.5. In de plantoelichting staat dat de bebouwingsoppervlakte die in het plan is opgenomen is afgeleid van de ruimtelijke mogelijkheden van het bestemmingsplan Horsterwold, waarin was bepaald dat maximaal 12 procent van het totale terrein mocht worden bebouwd. Dat heeft volgens de plantoelichting geresulteerd in een maximaal te bouwen oppervlakte van 134 m2 per recreatiewoning. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat met de nieuwe planregeling is beoogd meer rechtszekerheid te bieden en een evenwichtige verdeling van het bebouwingsoppervlak per kavel te bereiken. Voorts heeft de gemeenteraad ter zitting gesteld dat het bestemmingsplan het kader beoogt te bieden voor de plannen die door de ontwikkelaar van het recreatieterrein op grond van het vorige bestemmingsplan zijn ontwikkeld.

In de plantoelichting is voorts vermeld dat op de meeste recreatieterreinen in Zeewolde één beheerderswoning voorkomt. Op het recreatieterrein Horsterwold zijn echter vanwege de aard en omvang van het terrein twee beheerderswoningen toegelaten.

2.13.6. In de Notitie is vermeld dat permanente bewoning van recreatiewoningen onder meer kan worden tegengegaan door het beperken van de bergruimte bij recreatiewoningen.

Het oordeel van de Afdeling

2.14. Vast staat dat in de koopovereenkomst met betrekking tot de gronden enkel een oppervlaktemaat voor recreatiewoningen en geen maten voor kelders en bijgebouwen zijn opgenomen. De in de overeenkomst opgenomen oppervlaktemaat voor recreatiewoningen komt nagenoeg overeen met de oppervlaktemaat voor recreatiewoningen in het plan. Het plan stelt daarnaast beperkingen aan de oppervlakte van kelders en bijgebouwen. De Afdeling overweegt dat een privaatrechtelijke overeenkomst niet wegneemt dat planologisch gezien de mogelijkheid blijft bestaan een dergelijke regeling te treffen.

2.15. Zoals in overweging 2.13.5 is weergegeven wordt volgens de plantoelichting met de planregeling beoogd een kader te bieden voor de inrichting van het recreatieterrein. Voorts wordt volgens de plantoelichting beoogd de rechtszekerheid te vergroten. Uit artikel 9, derde lid, van de planvoorschriften van het oude plan volgt dat de toegestane bouwoppervlakte per recreatiewoning onder meer afhankelijk was van de gezamenlijke oppervlakte van de reeds gerealiseerde of vergunde bebouwing. Niet in geding is dat het plan enerzijds een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden inhoudt doordat de totale op het terrein toegestane bouwoppervlakte is toegenomen. Anderzijds is het bouwoppervlak per kavel op het terrein in het nieuwe plan gesteld op 134 m2, terwijl de toegestane bouwoppervlakte ingevolge het oude plan afhankelijk was van de reeds verwezenlijkte bebouwing en derhalve groter kon zijn dan 134 m2. Derhalve zouden op grond van het oude bestemmingsplan bouwwerken kunnen worden gerealiseerd met een oppervlakte groter dan de in het nieuwe plan opgenomen maat, waaruit volgt dat het plan een beperking van de bebouwingsmogelijkheden per kavel met zich kan brengen.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de oppervlaktematen van de bestaande recreatiewoningen, bijgebouwen en kelders van appellanten de in artikel 4 van de planvoorschriften genoemde oppervlaktematen niet overschrijden en derhalve ingevolge het plan zijn toegestaan. In het plan zijn drie uitzonderingssituaties opgenomen waar een grotere oppervlakte dan 134 m2 is toegestaan. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat er naast deze drie uitzonderingssituaties meer woningen zijn met een vergunde oppervlakte groter dan 134 m2. Daarbij merkt de Afdeling op dat ter zitting is gebleken dat op het terrein enkele recreatiewoningen aanwezig zijn met een grotere feitelijke oppervlakte, maar dat deze grotere oppervlakten geheel zijn toe te schrijven aan in artikel 2 van de planvoorschriften genoemde bouwdelen, welke bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing worden gelaten. Appellanten hebben ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd, zoals bijvoorbeeld concrete plannen tot bouw of vergroting van de woningen, bijgebouwen of kelders, die moeten leiden tot het oordeel dat de belangen van appellanten door de door het plan toegestane oppervlakten voor recreatiewoningen, kelders en bijgebouwen ernstig worden geschaad.

Ten aanzien van het door appellanten gedane beroep op het toestaan van een tweede beheerderswoning overweegt de Afdeling dat reeds uit de motivering voor het vastleggen van een bebouwingsoppervlakte per kavel voor een recreatiewoning blijkt dat die situatie niet zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met de bebouwingsoppervlakte per kavel.

Eindconclusie

2.16. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Verblijfsrecreatie klasse 1" en de aanduiding "recreatiewoningenterrein (RVr)", alsmede artikel 4, tweede lid, onder b, sub 3, 6, 7 en 10 van de planvoorschriften niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel en het planvoorschrift.

Het beroep van [appellanten] is ongegrond.

2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

178-481.