Uitspraak 200505239/1


Volledige tekst

200505239/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellant sub 1]
2. [appellante sub 2],beiden wonend te woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/197 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 mei 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het verzoek van appellanten om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 4 januari 2005 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 4 mei 2005, verzonden op 10 mei 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant sub 1 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het door appellante sub 2 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 20 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 13 juli 2005 heeft de raad van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2005, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, is verschenen. Appellanten zijn niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.

2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant sub 1 onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet is gemaakt door appellant sub 1 maar door appellante sub 2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, gezien de bewoordingen van het bezwaarschrift, appellant sub 1 geen bezwaar heeft gemaakt. Nu voorts niet aannemelijk is gemaakt dat dit niet redelijkerwijs aan appellant sub 1 kan worden verweten, heeft de rechtbank het beroep van appellant sub 1 terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 maart 2000 in zaak no. H01.98.1887 (AB 2000, 201) heeft de rechtsbijstandverlener slechts in bijzondere gevallen, waarvan hier geen sprake is, een belang bij de afwijzing van een verzoek om toevoeging. Het door appellante sub 2 gestelde, dat zij wordt beperkt in de uitoefening van haar beroep als advocaat, is slechts een afgeleid belang welk belang niet rechtstreeks door het genomen besluit wordt geraakt. Om die reden is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank het beroep van appellante sub 2 terecht ongegrond heeft verklaard.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005.

176-512.