Uitspraak 200502055/1


Volledige tekst

200502055/1.
Datum uitspraak: 14 december 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/327 van de rechtbank Breda van 9 februari 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) de aan appellant krachtens de Regeling opvang asielzoekers (hierna: de ROA) toegekende verstrekkingen beëindigd.

Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 februari 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 5 april 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brieven van 16 augustus en 20 september 2005 heeft appellant nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. R. Aboukir, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.C.J. Crombach, ambtenaar in dienst van de gemeente Tilburg, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel III van het besluit van 27 maart 2001 van de Staatssecretaris van Justitie strekkende tot wijziging van de ROA (Stcrt. 2001, 63, hierna: het wijzigingsbesluit ROA), eindigen de verstrekkingen van de asielzoeker op wiens asielaanvraag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling in eerste aanleg of in bezwaar in negatieve zin is beslist, ten aanzien van wie een last tot uitzetting is gegeven en door de korpschef is medegedeeld dat hij de verstrekkingen moet verlaten, in afwijking van artikel 15, derde lid, aanhef en onder c, van de ROA, op de dag waarop hij Nederland ingevolge de mededeling van de korpschef dient te verlaten.

2.2. Ter zitting heeft appellant het hoger beroep in die zin beperkt, dat hij slechts nog klaagt dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA op hem niet van toepassing is, omdat hij geen rechtmatig uitzetbare vreemdeling is.

2.2.1. Dit betoogt faalt, reeds omdat artikel III van het wijzigingsbesluit ROA voor het eindigen van de verstrekkingen niet als eis stelt dat de desbetreffende vreemdeling "rechtmatig uitzetbaar" is, als door appellant bedoeld, en voorts niet in geschil is dat de omstandigheden, waaronder de aan appellant krachtens de ROA toegekende verstrekkingen ingevolge die bepaling eindigen, zich voordoen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2005

32-438.