Uitspraak 200508410/1


Volledige tekst

200508410/1.
Datum uitspraak: 21 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij brief van 14 september 2005, kenmerk 2005/4742, heeft verweerder een verzoek om het stellen van een nadere eis inhoudende een verbod op het ten gehore brengen van levende muziek na 23.00 uur afgewezen en nader onderzoek aangekondigd ten aanzien van het stellen van een nadere eis inzake het gesloten houden van ramen en deuren tijdens het ten gehore brengen van mechanische muziek in de inrichting "de Schinvelder Hoeve" te Schinveld (hierna: de inrichting). Bij dezelfde brief heeft verweerder het verzoek om handhaving van voorschrift 1.1.9 uit de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (hierna: het Besluit) afgewezen en nader onderzoek aangekondigd ten aanzien van de naleving van voorschrift 1.1.1 uit de bijlage bij het Besluit.

Tegen deze brief heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Voorzover de brief niet kan worden aangemerkt als besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij brief van 30 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar verzoeker in persoon is verschenen. Voorts is als partij gehoord de "Schinvelder Hoeve", vertegenwoordigd door mr. Y.M. van der Meulen-Krouwel.

2. Overwegingen

2.1. Wat betreft het door verweerder afgewezen aanvraag om het stellen van een nadere eis inhoudende een verbod op het ten gehore brengen van levende muziek na 23.00 uur overweegt de Voorzitter als volgt. Uit de stukken is gebleken dat dit een nieuwe aanvraag na een eerdere afwijzende beschikking betreft. Nu verzoeker geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt heeft verweerder gezien artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag op goede gronden afgewezen.

Voorzover verweerder het verzoek om handhaving van voorschrift 1.1.9 uit de bijlage van het Besluit heeft afgewezen overweegt de Voorzitter dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voormeld voorschrift niet is overtreden. Gelet hierop heeft verweerder dit verzoek terecht afgewezen.

Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient in zoverre te worden afgewezen.

2.2. De Voorzitter stelt dat vast dat voorzover in de brief van 14 september 2005 nader onderzoek is aangekondigd deze niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter zal in zoverre beoordelen of verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen.

2.2.1. Het door verzoeker ingediende verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen met betrekking tot de gestelde overtreding van voorschrift 1.1.1 uit de bijlage bij het Besluit is blijkens de stukken bij verweerder ingekomen op 26 juli 2005. Verweerder heeft niet tijdig, binnen de in artikel 18.16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer gestelde termijn van vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen, op het verzoek beslist.

De Voorzitter ziet in zoverre aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.3. Het door verzoeker ingediende verzoek ten aanzien van het stellen van een nadere eis inzake het gesloten houden van ramen en deuren tijdens het ten gehore brengen van mechanische muziek in de inrichting is blijkens de stukken bij verweerder ingekomen op 26 juli 2005. Bij brief van 14 september 2005 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld dat niet op zijn aanvraag kan worden beslist binnen acht weken na ontvangst daarvan. Voorts heeft verweerder ingevolge artikel 4:14, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht acht weken genoemd als redelijke termijn waarbinnen alsnog zal worden beslist.

De Voorzitter stelt vast dat verweerder uiterlijk op 9 november 2005 een besluit had moeten nemen. Verzoeker heeft bij brief van 28 september 2005 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van besluit. Derhalve op een tijdstip dat ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar nog niet een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit was ontstaan. Het voortijdig maken van het bezwaar kan in dit geval niet op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht verschoonbaar worden geacht.

Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient in zoverre te worden afgewezen.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken wordt opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een beslissing op het verzoek tot het treffen van handhavingsmaatregelen met betrekking tot de gestelde overtreding van voorschrift 1.1.1 uit de bijlage bij het Besluit te nemen en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 215,33 (zegge: tweehonderdvijftien euro en drieëndertig cent); het dient door de gemeente Onderbanken aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Onderbanken aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2005

312.