Uitspraak 200508664/1


Volledige tekst

200508664/1.
Datum uitspraak: 15 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Emmen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2005, kenmerk 05.33539, heeft verweerder het verzoek om handhaving van verzoekers met betrekking tot de inrichting van [vergunninghouder] aan het [locatie] te [plaats] (hierna: de inrichting), afgewezen.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 november 2005, waar van verzoekers [gemachtigde], bijgestaan door mr. drs. J.A. van 't Slot, en verweerder, vertegenwoordigd door J. van Dijk, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. A.J. Poelman, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het geding zich toespitst op de door verzoekers gestelde met name in de herfst- en winterperiode te verwachten wateroverlast op hun perceel.

Op het perceel van de inrichting zijn waterbassins geplaatst waarin hemelwater wordt opgevangen. Verzoekers stellen dat de waterbassins niet tijdig worden geleegd en dat deze derhalve overstromen en wateroverlast veroorzaken op het lager gelegen perceel van verzoekers.

2.2. De Voorzitter stelt vast dat de voor de inrichting bij besluit van 29 maart 2005 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning, welke ten tijde van nemen van het bestreden besluit rechtskracht had, geen voorschriften bevat inzake de opvang en opslag van hemelwater. Daargelaten de juistheid van de stelling van verzoekers is derhalve geen vergunningvoorschrift overtreden.

2.3. Gezien het vorenstaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2005

312.