Uitspraak 200500006/1


Volledige tekst

200500006/1.
Datum uitspraak: 9 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant", gevestigd te Den Dungen,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2004, heeft de gemeenteraad van Boxtel het uitwerkingsplan "De Groene Poort" dat de bouw van het gelijknamige educatie- en informatiecentrum mogelijk maakt, vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 november 2004, kenmerk 1030203/1036136, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 16 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2005, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. van Driel-Faasen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr J.H.C. Ariës, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

Karakter besluit

2.1. Appellante voert in beroep aan dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op het raadsbesluit van 23 september 2004, maar op een niet genomen besluit van het college van burgemeester en wethouders, zodat de vereiste goedkeuring van het besluit niet is verleend.

2.2. Dit betoog faalt. Blijkens de tekst van het besluit heeft verweerder goedkeuring verleend aan het bij besluit van 23 september 2004 vastgestelde uitwerkingsplan "De Groene Poort". Dat, door de gemeenteraad vastgestelde, uitwerkingsplan was hem ter goedkeuring toegezonden. Derhalve heeft verweerder onmiskenbaar dat plan goedgekeurd. De toedichting van de vaststelling in het bestreden besluit aan het college van burgemeester en wethouders moet dan ook worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving waardoor geen belangen van derden zijn geschaad.

Het toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellante

2.4. Appellante voert in beroep aan dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij acht het plan op nader in haar beroepschrift en zienswijze aangegeven gronden in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de plankaart rechtsonzeker is en niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Naar haar stelling bevat de ondergrond geen referentiepunten om de grenzen van de toegekende bestemmingen in het terrein te kunnen vaststellen. Bovendien is het perceel smaller (100 m) dan op de plankaart aangegeven (125 m). Daardoor overlappen bestemmingen elkaar in het terrein en zal - bij een gelijkblijvend bouwblok - de aan de zuidzijde voorziene natuurcompensatie, in de vorm van een 16 meter brede zoombeplanting niet gerealiseerd kunnen worden. Het bouwblok ligt volgens appellante aan de oostzijde ongeveer 8 meter binnen die zoombeplanting.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het plan voldoet aan de uitwerkingsvoorschriften en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In de zienswijze die appellante tegen het ontwerp-uitwerkingsplan heeft ingebracht, heeft verweerder geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Vaststelling van de feiten

2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.1. Het uitwerkingsplan is krachtens artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vastgesteld en betreft een uitwerking van het plandeel met de bestemming "Uit te werken dagrecreatieve voorziening -Urd-" van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" van de gemeente Boxtel voor het perceel [locatie].

2.6.2. Ingevolge artikel II.30, lid A I van het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" dient de gemeenteraad dit plandeel uit te werken voor dagrecreatieve voorzieningen bestaande uit onder meer culturele en educatieve doeleinden, zoals een museum, een educatiecentrum en expositieruimten, daarbij behorende voorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken, een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid A II van dat artikel.

2.6.3. Bij het uitwerkingsplan zijn aan het perceel de volgende bestemmingen toegekend:

- "Ontsluiting en parkeren -P-"

- "Hoofdgebouw -G-"

- "Buitenterrein -B-" en

- "Zoombeplanting".

De gronden met bestemming "Ontsluiting en parkeren -P-" zijn ingevolge artikel 2 van de voorschriften bij het uitwerkingsplan bestemd voor de hoofdontsluiting van het terrein alsmede voor het parkeren. Van die gronden dient minimaal 2.000 m2 te worden verhard ten behoeve van parkeren. Maximaal 2% van de gronden mag worden bebouwd.

De gronden met bestemming "Hoofdgebouw -G-"zijn ingevolge artikel 3 bestemd voor het hoofdgebouw en bijgebouwen van het informatie- en educatiecentrum. Binnen dit deelgebied is één dienstwoning toegestaan, hetzij als onderdeel van het hoofdgebouw hetzij als afzonderlijk gebouw. Het oppervlak van de voor verkoop - van artikelen die bijdragen aan de recreatieve en educatieve functie van het centrum - bestemde ruimten is maximaal 75 m2. Een restaurant is toegestaan met een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 500 m2.

De gronden met bestemming "Buitenterrein -B-" zijn ingevolge artikel 4 bestemd voor het buitenterrein van het informatie- en educatiecentrum. Maximaal 1% van de gronden mag worden bebouwd. De gronden met bestemming "Zoombeplanting" zijn ingevolge artikel 5 bestemd voor de instandhouding van hoogopgaande bomenrijen met een afschermende landschappelijke functie. In het bijzonder de strook langs de zuidgrens van het terrein heeft daarnaast een ecologische functie als verspreidings- en verbindingszone voor planten en dieren. Maximaal 2% van de gronden langs de westelijke, noordelijke en oostelijke grens van het terrein mag worden bebouwd. Afgezien van een terreinafscheiding op of direct langs de grens van het terrein, mag in de zuidelijke strook zoombeplanting niet worden gebouwd.

2.6.4. Ingevolge artikel 12, eerste lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro 1985), wordt een bestemmingsplan vervat in een of meer kaarten met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden worden aangewezen.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en b van het Bro 1985, worden de kaarten bij een bestemmingsplan (a) getekend op een duidelijke ondergrond en (b) wordt de begrenzing van het gebied waarop het plan betrekking heeft, met een duidelijke lijn op de kaarten aangegeven.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel moeten de kaarten op duidelijke en overzichtelijke wijze worden uitgevoerd.

Deze eisen gelden ingevolge artikel 14, eerste lid, Bro 1985, ook voor een uitwerkingsplan. Zij moeten worden bezien in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel.

Het oordeel van de Afdeling

2.7. Het plan betreft een uitwerking van de bestemming voor het kadastrale perceel [locatie] . De grens van het kadastrale perceel dient derhalve samen te vallen met de grens van het uitwerkingsplan. De grens van het uitwerkingsplan is op de kaart aangegeven met een stippellijn. De grens van het kadastrale perceel is niet als zodanig aangeduid. Ook ontbreekt op de plankaart een duidelijke ondergrond van het plangebied. Appellante heeft haar stelling dat de grens van het uitwerkingsplan niet samenvalt met de grens van het kadastrale perceel ter zitting met kaartmateriaal gevisualiseerd. Daaruit is gebleken dat de stelling van appellante dat met name de bestemmingen "Hoofdgebouw -G-" en "Zoombeplanting" - bij volledige benutting van het bouwblok zoals dat is aangegeven op de plankaart - elkaar overlappen, niet van grond is ontbloot. Noch verweerder noch de gemeenteraad heeft deze stelling van appellante ontkracht. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de plankaart rechtsonzeker is en is vastgesteld in strijd met artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, en b, van het BRO 1985, en het tweede lid van dit artikel. Door het plan niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel en met het rechtszekerheidsbeginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plan.

Proceskostenveroordeling

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 2 november 2004, kenmerk 1030203/1036136;

III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderdendrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars, en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005

291-482.