Uitspraak 200503541/1


Volledige tekst

200503541/1.
Datum uitspraak: 2 november 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Vereniging van Eigenaren Flatwoningen Beach Hotel Callantsoog", gevestigd te Callantsoog, gemeente Zijpe,
2. de stichting "Stichting Administratiekantoor Beach Restaurant Callantsoog", gevestigd te Zijpe,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zijpe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2004 heeft verweerder een verzoek van appellante sub 1 en appellante sub 2 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het restaurant "Van Alles Wat", gelegen op het perceel Dorpsweg 48 te Callantsoog, afgewezen.

Bij besluit van 26 juli 2004, verzonden op 29 juli 2004, heeft verweerder het hiertegen door appellante sub 1 en appellante sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 en appellante sub 2 bij brief van 8 september 2004, per faxbericht ingekomen bij de arrondissementsrechtbank te Alkmaar op diezelfde dag, beroep ingesteld. Deze brief is met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden aan de Raad van State. Appelante sub 1 en appellante sub 2 hebben hun beroepen aangevuld bij brief van 11 oktober 2004.

Bij brief van 21 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2005, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door [vice-voorzitter] van de vereniging, bijgestaan door mr. S.N. Mulder, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Boots en R.A.A. Mak, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.2. Bij besluit van 13 januari 2004 heeft verweerder het verzoek van appellante sub 1 en appellante sub 2 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen afgewezen omdat er volgens hem geen overtreding is. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.

2.3. Appellante sub 1 en appellante sub 2 betogen dat verweerder hun verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen ten onrechte heeft afgewezen. Zij voeren aan dat na het nemen van het primaire besluit en vóór het nemen van het bestreden besluit een overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) is geconstateerd en dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien om alsnog handhavend op te treden. Voorts stellen appellante sub 1 en appellante sub 2 dat zij overlast ondervinden van de wijze waarop de exploitant met het van zijn restaurant afkomstige afval omgaat. Volgens hen gaat het ook op dit punt om overtredingen en had verweerder tot handhaving moeten overgaan.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat na het nemen van het primaire besluit een overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit is geconstateerd er niet aan kan afdoen dat het primaire besluit rechtmatig is. Volgens verweerder behoefde hij deze overtreding daarom niet bij zijn heroverweging van het primaire besluit te betrekken. Verder zijn geen overtredingen geconstateerd van andere voorschriften van de bijlage behorende bij het Besluit, aldus verweerder.

2.5. Niet in geschil is dat op 11 juni 2004, en derhalve na het nemen van het primaire besluit en vóór het nemen van het bestreden besluit, de plaatselijke politie tijdens een controle heeft geconstateerd dat als gevolg van het in werking zijn van de inrichting voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit is overtreden.

Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het primaire besluit plaats. Daartoe wordt de beslissing op bezwaar genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder derhalve ten onrechte niet de omstandigheid betrokken dat op 11 juni 2004 een overtreding is geconstateerd van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit. Het bestreden besluit kan in zoverre, in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit geen overtreding van het voorschrift was geconstateerd en dat dit besluit, nu daarin wordt afgezien van handhavend optreden, in zoverre rechtmatig is, maakt dit niet anders.

2.6. Verweerder heeft, blijkens de stukken, ter plaatse een controle uitgevoerd naar de opslag van het afval van het restaurant. Bij deze controle is, blijkens de stukken, geen overtreding van enig voorschrift van het Besluit geconstateerd, zodat verweerder in zoverre terecht heeft afgezien van handhavend optreden.

2.7. De beroepen van appellante sub 1 en appellante sub 2 zijn gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voorzover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellante sub 1 en appellante sub 2 gericht tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu het beroepschrift van appellante sub 1 gelijkluidend is aan dat van appellante sub 2 en is ingediend door één en dezelfde persoon, ziet de Afdeling aanleiding wat de kosten van deze door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand betreft uit te gaan van één beroep. Het bedrag dat voor deze kosten moet worden vergoed, wordt verdeeld over genoemde appellanten.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zijpe van 26 juli 2004, voorzover het betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellante sub 1 en appellante sub 2 gericht tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Zijpe op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan appellante sub 1 en appellante sub 2 toe te zenden;

IV. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zijpe tot vergoeding van bij appellante sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en tot vergoeding van bij appellante sub 2 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 161,00 (zegge: honderdeenenzestig euro), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de gemeente Zijpe aan appellante sub 1 respectievelijk aan appellante sub 2 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Zijpe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellante sub 1 en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellante sub 2 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Gemert
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2005

154-431.