Uitspraak 200410310/1


Volledige tekst

200410310/1.
Datum uitspraak: 14 september 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 november 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel.

1. Procesverloop

Bij brief van 11 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel (hierna: het college) appellant naar aanleiding van zijn verzoek om ervoor te zorgen dat de Mûntsegroppe in goede staat komt te verkeren, medegedeeld dat het noordelijk deel van dit zandpad over het algemeen goed berijdbaar is en dat ten aanzien van het zuidelijk, soms slecht begaanbare, deel compenserende maatregelen zijn getroffen.

Bij besluit van 24 februari 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 november 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 4 februari 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. M.T. Hoen, werkzaam bij Rechtshulp Noord, en het college, vertegenwoordigd door J.C. de Goede en T. Duinstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Op verzoek van de Afdeling hebben partijen nadere reacties ingezonden, die naar de andere partijen zijn gestuurd.

Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

2. Overwegingen

2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

2.2. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voorzover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenwet, voorzover hier van belang, is de gemeente verplicht een weg te onderhouden, wanneer zij die tot openbare weg heeft bestemd.

Ingevolge artikel 16 van de Wegenwet heeft de gemeente te zorgen dat de binnen haar gebied gelegen wegen, met uitzondering van onder meer de wegen welke door andere openbare lichamen worden onderhouden, in goede staat verkeren.

2.3. Appellant heeft het college verzocht ervoor te zorgen dat het zandpad de Mûntsegroppe in goede staat komt te verkeren. Daartoe heeft hij aangevoerd dat dit zandpad, waaraan hij met zijn gezin woont, meestentijds onberijdbaar is.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderhoud aan dit zandpad voldoende is.

2.4. Het verzoek van appellant is erop gericht te bewerkstelligen dat door de gemeente meer onderhouds- en wel andere werkzaamheden worden verricht aan de Mûntsegroppe opdat deze komt te verkeren in de door de wet vereiste staat. De mededeling dat daartoe niet wordt overgegaan omdat het thans verrichte onderhoud voldoende wordt geacht, houdt een weigering tot feitelijk handelen in die niet op publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht. Van een besluit, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is dan ook geen sprake, zodat tegen de brief van 11 november 2003 ingevolge het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, geen bezwaar en beroep open stond. Het college had appellant niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn bezwaar. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb. Nu het college met inachtneming van deze uitspraak geen ander besluit kan nemen dan het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op na te melden wijze in de zaak te voorzien.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 november 2004, 04/381 BESLU;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel van 24 februari 2004, GOW/M&B;

IV. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 11 november 2003 niet-ontvankelijk;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tytsjerksteradiel tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1358,31 (zegge: duizend driehonderdachtenvijfig euro en eenendertig eurocent); het dient door de gemeente Tytsjerksteradiel aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Tytsjerksteradiel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 341,00 (zegge: driehonderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005

97-419.