Uitspraak 200407843/1


Volledige tekst

200407843/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting de Alliantie", tevens handelend onder de naam "De Dageraad", gevestigd te Huizen,
appellante,

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2004 heeft verweerder een aanvraag van appellante om een energiepremie afgewezen.

Bij besluit van 13 augustus 2004 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 oktober 2004.

Bij brief van 20 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2005, waar appellante vertegenwoordigd door mr. J.H.S. van Doesburg, gemachtigde en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Scherpenseel, ambtenaar bij het ministerie zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) kan verweerder voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.

2.2. Op basis van artikel 15.13, eerste lid, van de Wm is vastgesteld de Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (Stcrt. 2002, nr. 248; hierna: Tre 2003).

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003 wordt onder aanschaf verstaan eigendomsverkrijging door levering krachtens een in het kalenderjaar 2003 met een leverancier gesloten koopovereenkomst.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, aanhef en sub 1, van de Tre 2003, wordt onder een voorziening verstaan een in het kalenderjaar 2003 aangeschafte, in of aan een woning aangebrachte en in werking zijnde energiebesparende maatregel als genoemd in bijlage 1.

Ingevolge artikel II, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling intrekking en overgangsbepalingen Tijdelijke regeling energiepremies 2003 (hierna: de Intrekkingsregeling) voorzover hier van belang, wordt de Tre 2003 ingetrokken met ingang van 16 oktober 2003, met dien verstande dat de artikelen 1 tot en met 10 en 12 en de bijlagen 1 en 2 van die regeling van toepassing blijven ten aanzien van een voor 16 oktober 2003 ingediende aanvraag.

Ingevolge artikel III van de Intrekkingsregeling, voorzover thans van belang, kan verweerder in gevallen waarin terzake van een apparaat of voorziening de overeenkomst in 2002 is gesloten en het indienen van de aanvraag als gevolg van omstandigheden die in redelijkheid niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen niet heeft plaatsgehad vóór 2 april 2003 waardoor geen uitkering van energiepremie plaatsvindt uit hoofde van de voor het jaar 2002 geldende regeling, aanvragen toewijzen en energiepremies uitkeren, voorzover het niet toewijzen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

2.3. Vast staat dat appellante op 8 november 2002 een aannemingsovereenkomst met het [bouwbedrijf] heeft gesloten voor het renoveren en gedeeltelijk samenvoegen van woningen. De oplevering van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden op 18 september 2003. De aanvraag van appellante om energiepremie dateert van 7 oktober 2003 en is bij het energiebedrijf ingekomen op 13 oktober 2003.

2.4. Appellante betoogt in de eerste plaats dat verweerder heeft miskend dat de Tre 2003 van toepassing is, omdat de aanschaf, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Tre 2003, heeft plaatsgevonden in 2003. Verweerder is er ten onrechte van uitgegaan dat de datum van de aannemingsovereenkomst de datum van aanschaf is. Uit de toelichting op deze bepaling volgt immers dat uitsluitend de eigendomsverkrijging krachtens koopovereenkomst met een leverancier aanspraak kan geven op een uitkering van energiepremie. De aannemingsovereenkomst is geen koopovereenkomst. Verweerder had dan ook de datum van overeenkomst van de aannemers met de leveranciers van de isolatiematerialen, dan wel de datum dat het bestek na de laatste wijziging daarvan in 2003 definitief is geworden als datum voor de koopovereenkomst moeten aanmerken, aldus appellante.

2.4.1. Dit betoog faalt. Blijkens de aannemingsovereenkomst van 8 november 2002 maakt het bestek van 15 februari 2002 daarvan deel uit. Niet in geschil is dat in dit bestek de werkzaamheden terzake van vloer-, gevel- en dakisolatie alsmede HR++-glas zijn opgenomen met inbegrip van de materialen die de aannemer bij het tot stand brengen van die werkzaamheden diende te gebruiken. Deze aannemingsovereenkomst houdt dan ook tevens een koopovereenkomst tussen appellante en de aannemer in met betrekking tot die voor de desbetreffende isolatie en plaatsing van het glas te gebruiken materialen. In zoverre is de aannemer tevens als leverancier aan te merken. Dat de aannemer op zijn beurt een koopovereenkomst met een derde sluit ter verkrijging van deze materialen kan daaraan niet afdoen, nu hier slechts relevant is de overeenkomst tussen de aanvrager van de energiepremie en zijn leverancier. Het betoog dat moet worden uitgegaan van de datum dat het bestek na de laatste wijziging in 2003 definitief is geworden omdat eerst op dat moment de koopovereenkomst definitief is, kan niet worden gevolgd, nu wijzigingen van het bestek aan de aannemingsovereenkomst en het daartoe behorende bestek van 15 februari 2002 niet afdoen en de wijzigingen in kwestie, naar van de zijde van appellante ter zitting is bevestigd, ook geen betrekking hadden op de isolatiematerialen en -maatregelen waarvoor de energiepremie is aangevraagd.

2.5. Het betoog van appellante dat verweerder zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel heeft geschonden doordat hij aan het onderscheid tussen de koop- en aannemingsovereenkomst voorbij is gegaan faalt, gelet op het hiervoor overwogene, eveneens.

2.6. Het betoogt van appellante dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule als bedoeld in artikel III van de Intrekkingsregeling niet heeft toegepast, slaagt evenmin. Het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die zeer terughoudend dient te worden getoetst. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet indienen van een aanvraag vóór 2 april 2003 slechts dan niet aan de aanvrager is toe te rekenen, wanneer de oplevering reeds bij het aangaan van de koopovereenkomst vóór 2 april 2003 gepland stond. In dit geval wist appellante ten tijde van het aangaan van de aannemingsovereenkomst dat het werk eerst in het derde kwartaal van 2003 zou worden opgeleverd. Door ervan uit te gaan dat de regeling die gold voor het jaar 2002 zou worden gecontinueerd heeft appellante een risico genomen dat voor haar rekening moet blijven. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid van toepassing van artikel III van de Intrekkingsregeling kunnen afzien.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005

362.