Uitspraak 200503357/2


Volledige tekst

200503357/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-78 - 05-46 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 7 maart 2005 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstellingen en bouwvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met parkeervoorziening op het perceel, kadastraal bekend gemeente Zandvoort, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 10 november 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 maart 2005, verzonden op 8 maart 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 mei 2005.
Bij brief van 16 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2005, waar enkele verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. M.E. Biezenaar, advocaat te Haarlem, en de overige verzoekers vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door T. van der Kleij, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. drs. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend.

2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht wordt onvoldoende grond gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend. Daarbij heeft de Voorzitter in aanmerking genomen dat het bestemmingsplan "Zandvoort-Centrum" reeds ruime bouwmogelijkheden biedt. Daarvan uitgaande en gelet op hetgeen verzoekers terzake van hun belangen hebben gesteld, kan naar voorlopig oordeel niet worden geconcludeerd dat het bouwplan ruimtelijk niet inpasbaar kon worden geacht en dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstellingen heeft kunnen besluiten. Daarnaast is niet op voorhand aannemelijk, dat voorzover enig - in ieder geval beperkt - onderdeel van het bouwplan niet door de verleende vrijstellingen wordt gedekt, daarvoor in redelijkheid niet alsnog vrijstelling zou kunnen worden verleend. Voorts heeft de Voorzitter in aanmerking genomen dat, zo al - anders dan in de aangevallen uitspraak is gebeurd - zou moeten worden geoordeeld dat het college ten tijde van het besluit van 10 november 2004 bij zijn oordeel omtrent de welstand op onjuiste gronden van het negatieve advies van de welstandscommissie van 17 augustus 2004, aangevuld bij brief van 15 september 2004, is afgeweken, mede in het licht van het positieve advies van de welstandscommissie van 20 januari 2005, voldoende aannemelijk is dat uiteindelijk in de redelijke eisen van welstand geen belemmering voor de verlening van de bouwvergunning zal worden gevonden. Daarbij merkt de Voorzitter nog op dat in dit laatste positieve advies, dat primair betrekking heeft op een aantal wijzigingen van het bouwplan zoals dat is vergund, geen opmerkingen zijn gemaakt, waaruit een negatief oordeel ten aanzien van het bouwplan als geheel blijkt.

2.3. Gelet op het vorenstaande en op de betrokken belangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ter voorlichting van partijen wordt opgemerkt, dat dezerzijds wordt bevorderd, dat de zitting in de bodemprocedure reeds in september van dit jaar zal plaatsvinden.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2005

201.