Uitspraak 200501960/2


Volledige tekst

200501960/2.
Datum uitspraak: 11 juli 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Het college van burgemeester en wethouders van Bladel heeft bij besluit van 2 november 2004 het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Uitbreiding Veilig Oord" vastgesteld.

Bij besluit van 18 januari 2005, kenmerk 1051408, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 maart 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [maat A] en [maat B], en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, medewerker van DAS rechtsbijstand, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Bladel, vertegenwoordigd door C.E.J.M. van Hintum, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwers met Visie B.V.", vertegenwoordigd door ing. J. van Loon en ing. A.J. de Jager.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij voert hiertoe aan dat ingevolge het plan vier woningen binnen de stankcirkel van haar melkrundvee- en fokzeugenbedrijf kunnen worden gebouwd. Zij acht dit gelet op de nieuwe stankwetgeving vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar. Bovendien zal zij daardoor in haar bedrijfsvoering worden beperkt. Verzoekster wenst een voorlopige voorziening om te voorkomen dat door het in werking treden van dit plan bouwvergunningen kunnen worden verleend voor bedoelde woningen en daarmee een onomkeerbare situatie zal ontstaan.

2.3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft het plan goedgekeurd.

Hij acht van belang dat voor het plangebied ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen reconstructieplan was bekendgemaakt, zodat de omvang van de stankcirkel op grond van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996 (hierna: de Richtlijn) 100 meter is.

2.4. Op 1 mei 2003 zijn de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet) en de daarbij behorende Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden in werking getreden. Ingevolge artikel 2 van deze Wet is de werkingssfeer van de Wet beperkt tot reconstructiegebieden waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt.

De voorbereiding van het reconstructieplan dat betrekking heeft op het plangebied bevond zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit in een vergevorderd stadium, maar het reconstructieplan was nog niet bekendgemaakt.

Niet in geschil is dat na bekendmaking van dat reconstructieplan voor het bedrijf van verzoekster een stankcirkel van 145 meter geldt. Artikel 4.3. van de voorschriften van het bestemmingsplan "Uitbreiding Veilig Oord" geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de - voor de in geding zijnde gronden geldende - bestemming "Agrarische doeleinden" geheel of gedeeltelijk te wijzigen in de bestemmingen "Woonbos" en "Verkeer en verblijf", onder meer indien er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.

2.4.1. De Voorzitter betwijfelt of de enkele omstandigheid dat ten tijde van het vaststellingsbesluit en het besluit omtrent goedkeuring nog geen reconstructieplan was bekendgemaakt, voldoende grond biedt voor de conclusie dat voor de bouwmogelijkheid van woningen op grotere afstand dan 100 meter van het bedrijf geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan. Verweerder heeft het enkele vermoeden daaromtrent ontleend aan de ten tijde van het vaststellingsbesluit en het besluit omtrent goedkeuring geldende milieuregelgeving. Hij heeft echter geen rekening gehouden met de op handen zijnde bekendmaking van het reconstructieplan voor het gebied, dat - volgens mededeling van verweerder ter zitting - inmiddels is vastgesteld en wellicht van rechtswege is goedgekeurd, waardoor dat vermoeden zou wijzigen. De feitelijke milieuhinder vanwege het agrarische bedrijf van verzoekster op de in geding zijnde gronden, heeft verweerder niet onderzocht. Dit klemt te meer nu in het bestemmingsplan "Uitbreiding Veilig Oord" ervan is uitgegaan dat binnen 145 meter van het bedrijf sprake is van onaanvaardbare milieuhinder en ook bij de recent verleende milieuvergunning van die afstand is uitgegaan.

2.4.2. Gelet op het vorenstaande acht de Voorzitter niet op voorhand aannemelijk dat ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Derhalve acht hij niet uitgesloten dat de goedkeuring van het wijzigingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. In afwachting van de uitspraak van de bodemprocedure dienen onomkeerbare ontwikkelingen te worden voorkomen. Derhalve ziet hij aanleiding het bestreden besluit te schorsen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 18 januari 2005, kenmerk 1051408;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2005

291-425.