Uitspraak 200406960/1 en 200407282/1


Volledige tekst

200406960/1 en 200407282/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [wederpartij], [appellanten sub 1], allen wonende te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Westland,

tegen de uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2004 in de gedingen tussen:

[wederpartij], respectievelijk appellanten sub 1

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wateringen (thans: Westland; hierna: het college) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) verleend ten behoeve van recreatief gebruik van een strook grond grenzend aan de grondwal van de N211 en voor de aanleg van velden en paden en het oprichten van een gedeelte van het clubgebouw, dug-outs, hekwerken/ballenvangers en de bouw van een afscheiding ten behoeve van het sportcomplex KMD aan de Heulweg 34 te Wateringen (hierna: het sportcomplex). Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college bouwvergunning verleend voor het oprichten van afscheidingen en ballenvangers met een hoogte van 5 meter ten behoeve van het sportcomplex.

Bij besluiten van 7 januari 2003 en 18 februari 2003 heeft het college de daartegen respectievelijk door [wederpartij] en appellanten sub 1 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraken van 20 juli 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen respectievelijk door [wederpartij] en appellanten sub 1 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van de betrokken uitspraak. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben appellanten sub 1 bij brief van 18 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 2004, en het college bij brieven van 24 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 november 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 26 november 2004 hebben appellanten sub 1 van antwoord gediend. Bij brief van 15 december 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2005, waar [wederpartij] in persoon is verschenen en tevens is opgereden namens appellanten sub 1, en waar het college, vertegenwoordigd door B. Schuit en mr. J.C. van Strien, ambtenaren bij de gemeente, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. P.J.V.M. Severijns, zijn verschenen. Voorts is verschenen [vertegenwoordiger] van de sportvereniging die van het sportcomplex gebruik maakt.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft bij besluit van 18 december 2001 bouwvergunning verleend voor de oprichting van het clubgebouw ten behoeve van het sportcomplex. Nu het besluit tot verlening van de bouwvergunning voor de oprichting van het clubgebouw onherroepelijk is, hebben appellanten sub 1 geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de vrijstelling voorzover deze betrekking heeft op het oprichten van een gedeelte van het clubgebouw. Het hoger beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Ten aanzien van het hoger beroep van het college tegen de uitspraken AWB 03/688 WRO en AWB 03/1511 WW44 (zaak nrs. 200406960/1 en 200407282/1)

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte de beslissingen op bezwaar heeft vernietigd, omdat het college niet bevoegd was om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, te verlenen.

2.2.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de instemming van de Provinciale Planologische Commissie (hierna: PPC) met het bestemmingsplan "Suydervelt" en met de vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO voor een ander deel van het sportcomplex onvoldoende is om gronden, die zijn gelegen buiten de gronden waarvoor even bedoelde instemming is verleend de thans aan de orde zijnde vrijstelling te constitueren. Voorts heeft de rechtbank wat betreft de gronden die zijn gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Suydervelt" terecht en op goede gronden overwogen dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen op de voet van artikel 19, tweede lid, van de WRO, nu het project - zoals is vereist op basis van het besluit van gedeputeerden staten van Zuid-Holland van 4 april 2000 - in zoverre niet in overeenstemming is met door de PPC geaccordeerd ruimtelijk beleid.

Ten aanzien van het hoger beroep van appellanten sub 1 tegen de uitspraak AWB 03/688 WRO (zaak nr. 200406960/1)

2.3. Appellanten sub 1 betogen, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de door hen aangevoerde argumenten met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing.

2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank is terecht niet toegekomen aan het beroep van appellanten sub 1 dat betrekking heeft op de ruimtelijke onderbouwing, nu zij de beslissing op bezwaar op een formele grond heeft vernietigd. De vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing kan in het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar aan de orde worden gesteld.

2.4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 1 in zaak nr. 200406960/1 niet-ontvankelijk voorzover het betreft de vrijstelling voor het oprichten van een gedeelte van het clubgebouw;

II. bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Klein Nulent
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005

218-430.