Uitspraak 200410698/1


Volledige tekst

200410698/1.
Datum uitspraak: 25 mei 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2004 heeft de gemeenteraad van Aalten, op voorstel van de commissie ruimtelijke ordening en volkshuisvesting van 27 april 2004, het bestemmingsplan "Zuiderlaan-Keizersbeek" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 23 november 2004, no. RE2004.53093, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2004, beroep ingesteld.

Bij brief van 11 februari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2005, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, zijn verschenen. Voorts is daar namens de gemeenteraad I.J. van der Hoogte, ambtenaar van de gemeente, gehoord. Verweerder is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Standpunt van appellanten

2.2. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Zij betwisten de begrenzing van het plan, voorzover daarin hun gronden aan de [locatie] niet zijn opgenomen. Volgens appellanten is hierdoor, ondanks een toezegging van de gemeenteraad daartoe, aan hun gronden niet de bestemming "Woonbebouwing" toegekend. Zij achten dit in strijd met het vertrouwensbeginsel.

Standpunt van verweerder

2.3. Verweerder heeft geen reden gezien de vastgestelde planbegrenzing in strijd met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder is met de gemeenteraad van oordeel dat de gronden van appellanten, in tegenstelling tot het plangebied, onlosmakelijk deel uitmaken van het buitengebied. Voorts acht verweerder zich in het algemeen niet gebonden aan toezeggingen die van gemeentewege zijn gedaan.

Vaststelling van de feiten

2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.1. Het plangebied wordt omsloten door de Zuiderlaan, de Dinxperlosestraatweg en de Keizersbeek. De gronden van appellanten liggen ten zuiden van de Keizersbeek en zijn niet in het onderhavige plan opgenomen.

Het oordeel van de Afdeling

2.5. Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.

Uit de stukken blijkt dat het plangebied een overgangsgebied is tussen de bebouwde kom en het buitengebied. De Keizersbeek, die ten noorden van de gronden van appellanten loopt, vormt een natuurlijke overgang naar het buitengebied. Nu niet is gebleken van een zodanige samenhang tussen de gronden binnen het plangebied en de gronden van appellanten dat deze in het plan opgenomen hadden moeten worden, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.

Ten aanzien van het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat de gronden in het plan zouden worden opgenomen, noch dat dit plan zou voorzien in woningbouw op die percelen. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve evenmin aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.

In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

2.6. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005

85-432.