Uitspraak 200404919/1


Volledige tekst

200404919/1.
Datum uitspraak: 13 april 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.

1. Procesverloop

Bij brief van 17 april 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college) medegedeeld dat aan appellant op 30 januari 2003 van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het vernieuwen/renoveren van een berging op het perceel kadastraal bekend gemeente Oisterwijk, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij (afzonderlijk) besluit van 7 oktober 2003 heeft het college alsnog beslist op de ingediende bouwaanvraag en de gevraagde bouwvergunning geweigerd.

Bij uitspraak van 15 april 2004, verzonden op 10 mei 2004, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het tegen het besluit van 7 oktober 2003 tot weigering van de bouwvergunning door appellant ingestelde beroep aangemerkt als tevens te zijn gericht tegen het besluit van 7 oktober 2003, waarbij het bezwaar van [partij] niet-ontvankelijk is verklaard, en dit beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd, het bezwaar van [partij] (alsnog) gegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juli 2004. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 13 augustus 2004 heeft [partij] een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2004, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. E.W.J. de Groot, advocaat te Breda en M.J.G. van de Sande, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is [partij], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Naar aanleiding van het door [partij] ingediende bezwaar tegen de mededeling van het college dat aan appellant op 30 januari 2003 van rechtswege bouwvergunning is verleend voor het vernieuwen/renoveren van een berging op het perceel [locatie], heeft het college vastgesteld dat die mededeling ten onrechte is gedaan. Dit heeft het college ertoe gebracht het bezwaar van [partij] niet-ontvankelijk te verklaren en alsnog op de aanvraag om bouwvergunning te beslissen.

2.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan voorziet in een gehele vernieuwing van de berging. Uit de stukken blijkt dat het dak, met inbegrip van de spanten en de achtergevel geheel zijn vervangen en de fundering en de vloer gedeeltelijk zijn vervangen. Met de rechtbank moet derhalve worden geoordeeld dat het college terecht tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan verder strekt dan hetgeen op grond van het in artikel 28, eerste lid, onder a, van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Oisterwijk, deel Moergestel" neergelegde overgangsrecht is toegestaan, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en geen bouwvergunning van rechtswege is verleend. Nu geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, diende het college derhalve nog een primair besluit op de bouwaanvraag te nemen. Het besluit van 7 oktober 2003, gericht aan appellant, is het primaire besluit op die aanvraag. Het beroep van appellant bij de rechtbank was derhalve gericht tegen een primair besluit, waartegen geen beroep openstond. De rechtbank had op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht het beroepschrift aan het college moeten zenden ter behandeling als bezwaarschrift in plaats van daarop te beslissen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren en het bij de rechtbank ingediende beroepschrift doorzenden aan het college ter behandeling als bezwaarschrift.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 april 2004, kenmerk 03/2561 WW44;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 7 oktober 2003 alsnog niet-ontvankelijk;

IV. gelast dat de gemeente Oisterwijk aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 205,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.

w.g. Zwart w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2005

53-422.