Uitspraak 200500506/2


Volledige tekst

200500506/2.
Datum uitspraak: 22 februari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Air Products Nederland B.V.", gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2004, kenmerk N06/0176MD2004, heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer een nadere eis gesteld met betrekking tot de inrichting van [partij], gelegen op het perceel [locatie] te Amsterdam. Dit besluit is op 24 november 2004 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 3 januari 2005, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2005, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door P.B.J. Ottenbros, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. K.M. Karssen-Hoogerwerf en ing. F. Houtkamp, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door ir. L.G. Plasman, gemachtigde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het beroep niet-ontvankelijk is omdat geen bedenkingen zouden zijn ingebracht.

2.2.1. De Voorzitter stelt vast dat verzoekster bij brief van 12 oktober 2004, gelet op de bewoordingen daarvan, bedenkingen heeft ingebracht tegen de door verweerder opgestelde ontwerp-besluiten die strekken tot het aanscherpen van de geluidnormen die gelden voor diverse op het gezoneerde industrieterrein Buiksloterham-Papaverweg te Amsterdam gevestigde bedrijven, waaronder dat van [partij]. Gelet hierop verwacht de Voorzitter dat de Afdeling geen aanleiding zal zien om het beroep van verzoekster op genoemde grond niet-ontvankelijk te verklaren. Er bestaat dan ook in zoverre geen beletsel om het verzoek inhoudelijk te behandelen.

2.3. Verzoekster stelt dat zij in haar (toekomstige) bedrijfsvoering wordt beperkt, doordat, onder meer ten gevolge van het bestreden besluit, op het industrieterrein minder geluid mag worden geproduceerd. Zij vreest dat zij, nadat de rond het industrieterrein gelegen geluidzone is gewijzigd en de geplande woningbouw nabij het industrieterrein is gerealiseerd, de voor haar geldende geluidnormen eerder zal overtreden.

2.3.1. Verweerder is van mening dat de door verzoekster aangevoerde gronden geen betrekking hebben op de opgelegde nadere eis, maar louter op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rond het industrieterrein.

2.3.2. De Voorzitter is van oordeel dat de in het verzoek aangevoerde gronden niet rechtstreeks betrekking hebben op de door [partij] gedreven inrichting en de daaraan gestelde nadere eis. Zij nopen reeds hierom niet tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2005

163-442.