Uitspraak 200403277/1


Volledige tekst

200403277/1.
Datum uitspraak: 12 januari 2005

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B., C.H. van Z., E.S. D., O.J. D., H.B.S. B., C. van K., I.M. M. en J.F.G. V., allen wonend te Den Haag,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 maart 2004 in het geding tussen:

L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B., C.H. van Z., A.A. K., E.S. D., O.J. D., H.B.S. B. en C. van K.

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening verleend voor het geheel selectief slopen van de woningen en bedrijfsruimten Turfmarkt 51 t/m 439 (oneven) en Schedeldoekshaven 250 t/m 586 (even), plaatselijk bekend als “de Zwarte Madonna” (hierna: de Zwarte Madonna).

Bij besluit van 13 januari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 maart 2004, verzonden op 10 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door vijf eisers ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door overige eisers ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 juni 2004 heeft het college van antwoord gediend.

Van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag is, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen reactie ontvangen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2004, waar appellanten in persoon, vertegenwoordigd door L.Q. O., en het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en mr. R. Sakkee, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het hoger beroep, voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V.

2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit. Op grond van artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.

Gesteld noch gebleken is dat I.M. M. en J.F.G. V. bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit en beroep hebben ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Niet valt in te zien op grond waarvan hen dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. Derhalve staat artikel 6:13 van de Awb aan ontvankelijkheid in hoger beroep in de weg. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V., dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het hoger beroep voorzover ingesteld door E.S. D., O.J. D., H.B.S. B. en C. van K. (hierna: D. e.a.)

2.2. De voorzieningenrechter heeft het beroep, voorzover ingesteld door D. e.a., niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 22 september 2003. Gesteld noch gebleken is, dat dit oordeel onjuist is. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door D. e.a., is derhalve ongegrond.

Het hoger beroep, voorzover ingesteld door L.Q. O., D.E. S., N.J. H., D. B. en C.H. van Z. (hierna: appellanten)

2.3. Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening van de gemeente Den Haag moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:

a. voor het slopen een vergunning ingevolge de Monumentenwet (1988) of een provinciale of een gemeentelijke Monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;

b. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;

c. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken en hun gebruikers in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en deze ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.

2.4. In geschil is het oordeel van de voorzieningenrechter dat appellanten in beroep geen gronden hebben aangevoerd op grond waarvan de sloopvergunning kon worden geweigerd.

2.5. Appellanten voeren tevergeefs aan dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening de gronden waarop een sloopvergunning kan worden geweigerd, limitatief zijn opgenomen. Zoals de Voorzitter van de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 maart 1994, Gst. 1994, 6988, 10, is met artikel 8 van de Woningwet beoogd om in de bouwverordening voorschriften te doen opnemen in het belang van de veiligheid bij het slopen. Gelet daarop, en de bewoordingen van het artikel in aanmerking genomen, is de Afdeling evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat een sloopvergunning alleen kan en moet worden geweigerd indien zich een van de weigeringsgronden genoemd in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening voordoet. Mitsdien heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier, dat onder meer betrekking heeft op de kavel waarop de Zwarte Madonna staat, nog niet in rechte onherroepelijk is geworden, geen grond vormt voor het weigeren van de sloopvergunning. Hetzelfde geldt voor het betoog van appellanten dat de sloopvergunning moet worden vernietigd omdat er voor de op de plaats van de Zwarte Madonna geplande nieuwbouw voldoende alternatieve locaties zijn en omdat de sloop in hun ogen onaanvaardbaar is vanwege een enorm gebrek aan goede en betaalbare huurwoningen.

2.6. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door de overige appellanten, is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep voorzover ingesteld door I.M. M. en J.F.G. V. niet-ontvankelijk;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2005

413.