Uitspraak 200404073/1


Volledige tekst

200404073/1.
Datum uitspraak: 22 december 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft het wijzigingsplan "Charlotte de Bourbonstraat" vastgesteld.

Bij besluit van 2 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/03/17868A, heeft verweerder over de goedkeuring van het wijzigingsplan beslist.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 8 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2004, appellanten sub 2 bij brief van 10 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, en appellanten sub 3 bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2004, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten sub 3. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2004, waar appellanten sub 1, in de persoon van [gemachtigde], appellanten sub 2, in de persoon van [gemachtigde], appellanten sub 3, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Arendonk, ambtenaar van de gemeente, en mr. P.J.A. Engelvaart, gemachtigde.

2. Overwegingen

2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.2. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex voor maximaal 42 woningen op het perceel van de voormalige Maranathakerk aan de Charlotte de Bourbonstraat in de wijk Wippolder.

2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij voeren aan dat de wijzigingsbevoegdheid onjuist is gehanteerd omdat het bouwvlak voor het appartementencomplex het bouwvlak van het voormalige kerkgebouw overschrijdt. Mede in aanmerking genomen de toegestane bouwhoogte, maakt dit bouwvlak naar hun mening een bouwvolume mogelijk dat niet past bij de kleinschalige bebouwing in de omgeving. Voorts vrezen appellanten dat het plan zal leiden tot parkeer- en verkeersoverlast. Tot slot voeren zij aan dat de gevolgen voor het milieu – met name ten aanzien van de aspecten verkeerslawaai en luchtkwaliteit - niet zijn onderzocht.

2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de in het bestemmingsplan "Wippolder" (hierna: het bestemmingsplan) opgenomen wijzigingsvoorwaarden. Voorts stemt hij in met de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders van de ingebrachte zienswijzen. Wat betreft de omvang van het bouwvlak heeft verweerder erop gewezen dat ingevolge artikel 4 ("Woon- en/of bedrijfsdoeleinden"), tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan de als zodanig aangewezen gronden voor ten hoogste 70% mogen worden bebouwd.

2.5. Blijkens de bestemmingsplankaart is aan de in geding zijnde gronden de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" toegekend, voorzien van de letter B. Binnen dit plandeel zijn twee bouwvlakken ingetekend. Het kleinere bouwvlak met een toegestane maximale bouwhoogte van 3 meter is blijkens de stukken opgenomen ten behoeve van de bouw van een dienstwoning en heeft een oppervlakte van ongeveer 147 m². Het grotere bouwvlak met een toegestane bouwhoogte van 14 meter heeft betrekking op het kerkgebouw en heeft blijkens de stukken een oppervlakte van ongeveer 688 m².

Op de wijzigingsplankaart is ten behoeve van de bouw van het appartementengebouw een bouwvlak ingetekend in de vorm van een cirkel met een oppervlakte van ongeveer 765 m².

2.6. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voorzover hier van belang, zijn de gronden op de kaart aangeduid als "Maatschappelijke doeleinden" bestemd voor sociale, culturele, educatieve en religieuze doeleinden.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder b, mag bebouwing niet buiten de op de kaart als zodanig aangegeven bebouwingsgrenzen worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken die geen gebouw zijn.

Ingevolge artikel 11, derde lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 2, onder b, voor het overschrijden van de aldaar bedoelde bebouwingsgrenzen, mits het bebouwingspercentage in acht wordt genomen.

Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 11, vierde lid, aanhef en onder II.

Ingevolge deze bepaling, voorzover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om onder toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming van de in lid 1 bedoelde gronden te wijzigen met dien verstande dat met betrekking tot het gebied aangeduid met de letter B:

a. De bestemming van dit gebied mag worden gewijzigd in een bestemming voor woon- en/of bedrijfsdoeleinden al dan niet onder gebruikmaking van de bestaande bebouwing, één en ander met inbegrip van tuinen en/of groenvoorzieningen en parkeerplaatsen.

b. Bedrijven slechts zijn toegelaten in de vorm van kleine kantoorvestigingen, andere dienstverlenende bedrijven of bedrijven binnen de categorieën 1 of 2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

c. Bij vervangende nieuwbouw is een appartementencomplex toegestaan ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw met een bouwhoogte van maximaal 15 meter.

2.7. Uit de redactie van de hiervoor weergegeven wijzigingsbepaling blijkt niet dat deze voor de in geding zijnde gronden uitsluitend voorziet in een wijziging in de bestemming "Woon- en/of bedrijfsdoeleinden" als bedoeld in artikel 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan. De zinsnede "een bestemming voor woon- en/of bedrijfsdoeleinden" maakt immers ook wijziging in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Woondoeleinden en bedrijfsdoeleinden" of "Bedrijfsdoeleinden" als bedoeld in respectievelijk de artikelen 3, 5 en 10 mogelijk.

Voorts stelt de Afdeling vast dat deze bestemmingsregelingen verschillende bebouwingsvoorschriften bevatten. Zo mogen binnen de bestemmingen "Woondoeleinden", "Woondoeleinden en bedrijfsdoeleinden" en "Bedrijfsdoeleinden" gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsstrook of het bebouwingsvlak worden opgericht, terwijl gronden met de bestemming "Woon- en/of bedrijfsdoeleinden" voor ten hoogste 70% mogen worden bebouwd.

Gelet op de uiteenlopende bebouwingsmogelijkheden die aldus kunnen ontstaan, is de Afdeling van oordeel dat met de wijzigingsbepaling slechts is beoogd wijziging van de doeleindenomschrijving mogelijk te maken.

In dit licht bezien dient de zinsnede "ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw" aldus te worden opgevat, dat in geval van toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vervangende nieuwbouw in beginsel binnen de grenzen van het bebouwingsvlak van het kerkgebouw dient te plaats te vinden. Overschrijding van de omvang van het bebouwingsvlak is eerst mogelijk na toepassing van de vrijstellingsbepaling van artikel 11, derde lid.

Nu het in het wijzigingsplan opgenomen bebouwingsvlak voor het appartementencomplex dat van het kerkgebouw overschrijdt, zijn de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in acht genomen.

Gelet op het vorenstaande is het plan in strijd met artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in samenhang met artikel 11, vierde lid, aanhef en onder II, van de voorschriften van het bestemmingsplan. Door het wijzigingsplan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Nu rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.

Het voorgaande in aanmerking genomen, behoeven de overige bezwaren geen bespreking meer.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 2 maart 2004, kenmerk DRM/ARB/03/17868A;

III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Charlotte de Bourbonstraat";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten sub 1, 2 en 3 het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2004

363.