Uitspraak 200402277/1


Volledige tekst

200402277/1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 februari 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het bestuur van de stichting "Stichting Fonds Mond- en Klauwzeer".

1. Procesverloop

Bij brief van 3 juli 2002 heeft de teammanager van LASER namens het bestuur van de stichting "Stichting Fonds Mond- en Klauwzeer" (hierna: het bestuur) aan appellant medegedeeld dat zijn aanvraag om subsidie op grond van de regeling Fonds MKZ is afgewezen.

Bij besluit, medegedeeld bij brief van 18 november 2002 van de unitmanager van LASER, heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 februari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), voorzover hier van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 18 november 2002 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 mei 2004 heeft het bestuur van antwoord gediend.

Op 15 juni 2004 is een reactie van appellant ingekomen.

Op 24 juni 2004 zijn stukken ontvangen van het bestuur.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2004, waar appellant in persoon en het bestuur, vertegenwoordigd door G.J. Veth, werkzaam bij LASER, en ing. G. de Wit en T. Poortenaar, bestuursleden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd omdat artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan het verlenen van subsidie in de weg stond nu de verlening niet op een wettelijk voorschrift berustte en geen van de in het derde lid van dit artikel genoemde uitzonderingen zich voordeed. De rechtbank heeft vervolgens de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten omdat rechtens geen andere beslissing genomen kon worden dan het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

2.2. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen de instandlating van de rechtsgevolgen. Hij is van mening dat de schade die hij als gevolg van de MKZ-maatregelen stelt te hebben geleden dient te worden vergoed.

2.3. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank is de Regeling delegatie Stichting Fonds MKZ-AI (Stcrt. 2004, nr. 51; hierna: de Regeling) vastgesteld, waaraan terugwerkende kracht tot 13 juli 2001 is verleend. Gelet hierop is er voor de door appellant aangevraagde subsidie alsnog een wettelijke grondslag, waardoor niet langer geldt dat de beslissing op bezwaar in strijd is met artikel 4:23, eerste lid, van de Awb en de reden waarom de rechtbank de rechtsgevolgen van dit besluit na vernietiging ervan in stand heeft gelaten, niet meer geldt. Gelet op hetgeen partijen over de inhoud van de zaak hebben aangevoerd, zal de Afdeling bezien of er andere, inhoudelijke redenen zijn voor instandlating van de rechtsgevolgen.

2.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling, voorzover hier van belang, kan op aanvraag subsidie worden verstrekt aan ondernemers in de agrarische sector en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf die uitsluitend als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de op 13 maart 2001 uitgebroken mond- en klauwzeerepidemie en gegeven de omvang van hun inkomensverlies en de draagkracht van de onderneming, zodanig ernstig getroffen zijn dat zij de bedrijfsvoering noch op eigen kracht noch met behulp van door de rijksoverheid of andere overheden getroffen voorzieningen kunnen voortzetten.

2.5. Aan de beslissing op bezwaar is, voorzover hier van belang, ten grondslag gelegd dat er volgens de door het bestuur geraadpleegde rapporteur sprake is van een liquiditeitstekort van slechts € 3.500,00 en dat dit bedrag lager is dan het drempelbedrag van € 4.537,80. Omdat op grond hiervan niet gezegd kan worden dat de onderneming de bedrijfsvoering noch op eigen kracht noch met hulp kan voortzetten, heeft appellant volgens het bestuur geen recht op subsidie uit het Fonds MKZ.

2.5.1. Uit het door appellant op 2 maart 2002 in het kader van de beoordeling van de aanvraag ingevulde formulier "Huidige financiële stand" blijkt, dat het bedrag van € 3.500,00 door appellant zelf is opgegeven als totaal van de post "Openstaande rekeningen (crediteuren)". Door appellant is in het kader van de beslissing op bezwaar en ook nadien niet aannemelijk gemaakt dat van een hoger bedrag moet worden uitgegaan. Uit de door hem overgelegde stukken kan dit niet worden afgeleid. Dat appellant leningen heeft afgesloten bij familieleden leidt niet tot de conclusie dat het liquiditeitstekort groter was dan € 3.500,00.

Het betoog van appellant, onder verwijzing naar het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dat hem subsidie moet worden verstrekt omdat alle andere veehouders ook hun schade vergoed hebben gekregen, faalt. Appellant voldoet niet aan de criteria voor subsidie op grond van de Regeling en hij heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat in vergelijkbare gevallen wel subsidie is verleend.

Gelet hierop is het bezwaar bij het besluit van 18 november 2002 terecht ongegrond verklaard en heeft de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand blijven.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voorzover aangevallen en met verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.H. van Kreveld, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Dallinga
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2004

18-420.