Uitspraak 200407109/2


Volledige tekst

200407109/2.
Datum uitspraak: 23 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], allen wonende te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 30 juli 2004 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Dongen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dongen (hierna: het college) aan Vicuna Design te ’s-Gravenmoer bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een kap op het kantoorpand aan de Julianalaan 29 te ’s-Gravenmoer.

Bij besluit van 13 juli 2004 heeft het college de daartegen door verzoekers gemaakte bezwaren conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 23 juni 2004 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juli 2004, verzonden op 3 augustus 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Breda het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 24 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 31 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 september 2004, waar verzoekers in persoon en het college, vertegenwoordigd door G.M. van Dijck en B.W. Lambooij, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar Vicuna Design, bij monde van J.P. Kind, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.

2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat geen bouwvergunning mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, anders dan verzoekers hebben betoogd, naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter de bouwaanvraag terecht is getoetst aan het bestemmingsplan “’s-Gravenmoer Dorp” en terecht is geoordeeld dat het bouwplan zich daarmee verdraagt.

2.3. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004

224.