Uitspraak 200406465/2


Volledige tekst

200406465/2.
Datum uitspraak: 2 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 juni 2004 in het geding tussen:

verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) verzoekster onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven het illegale gebruik, te weten de opslag van materialen en de aangebrachte verharding, van het perceel, kadastraal bekend gemeente Uden, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], te beëindigen en beëindigd te houden.

Bij besluit van 21 juli 2003, verzonden op 24 juli 2003, heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij de begunstigingstermijn is gewijzigd.

Bij uitspraak van 22 juni 2004, verzonden op 23 juni 2004, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 2 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2004, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 3 augustus 2004, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college van burgemeester en wethouders van Uden, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

De Voorzitter heeft

I. bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Uden van onderscheidenlijk 25 november 2002 en 21 juli 2003 geschorst;

II. het college van burgemeester en wethouders van Uden veroordeeld in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 696,47, voor een gedeelte groot € 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Uden te worden betaald aan verzoekster;

III. gelast dat de gemeente Uden aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.

Daartoe heeft hij het volgende overwogen.

Blijkens het verhandelde ter zitting verzet het college zich niet tegen een schorsing van de besluiten van 25 november 2002 en 21 juli 2003, omdat in de komende maanden zal worden onderzocht of het gewraakte gebruik kan worden ingepast in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Buitengebied”. Achtergrond van deze koerswijziging is dat degene die om handhaving heeft verzocht inmiddels is verhuisd. Gelet op een en ander bestaat aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening.

Uitgesproken in het openbaar overeenkomstig artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

201