Uitspraak 200405406/2


Volledige tekst

200405406/2.
Datum uitspraak: 7 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2003 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze het bestemmingsplan “Klussenbedrijf Bartelaar 14 te Annen” vastgesteld.

Bij zijn besluit van 11 mei 2004, kenmerk 20/6.3/2003009714, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het plan.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 30 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 30 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Oldenhuis, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door W.H. Harsema, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan maakt de vestiging van een klussenbedrijf op het perceel Bartelaar 14 te Annen mogelijk. Tevens voorziet het plan in de bouw van een kapschuur op dit perceel.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.

2.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Volgens verzoeker zijn de vestiging van het klussenbedrijf en de bouw van de kapschuur op het desbetreffende perceel in strijd met het terzake gevoerde gemeentelijke en provinciale beleid. Voorts betwist hij het kleinschalige karakter van het klussenbedrijf. Daarnaast richten de bezwaren van verzoeker zich tegen de plek waar de kapschuur is voorzien. Verzoeker voert in dit verband onder meer aan dat de kapschuur zal worden gebouwd op het hoogste punt van de Zuidesch. Hij vreest dat het plan aldus een precedent schept voor verdere bebouwing van de esch.

2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij acht vestiging van dit bedrijf op het betreffende perceel in overeenstemming met het gemeentelijke beleid en met het provinciale beleid voor kleinschalige bedrijfsvestigingen in hoofdkernen. Daarbij wijst hij erop dat het bedrijf grotendeels gebruik maakt van bestaande voormalige agrarische bebouwing. Voorts wordt de kapschuur volgens verweerder gebouwd op de overgang naar de Zuidesch en niet op het hoogste punt daarvan, zoals verzoeker stelt.

2.5. De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het klussenbedrijf reeds op het perceel Bartelaar 14 te Annen is gevestigd in de bestaande bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf. Gelet hierop, en nu overigens niet is gebleken dat de bodemprocedure niet kan worden afgewacht, dient het verzoek in zoverre wegens het ontbreken van een spoedeisend belang te worden afgewezen.

2.6. Het plan voorziet ten behoeve van de opslag van materialen op het zuidelijke gedeelte van het perceel in de bouw van een kapschuur met een omvang van ongeveer 10 x 22 meter en een toegestane bouwhoogte van maximaal 6,5 meter.

Voorzover verweerder zich op het standpunt stelt dat op het klussenbedrijf het beleid inzake de vestiging van kleinschalige bedrijven in hoofdkernen van toepassing is, is de Voorzitter ter zitting niet duidelijk geworden of de gronden waar de kapschuur is voorzien binnen dan wel buiten de bebouwingscontour rond Annen liggen.

Evenmin is duidelijk geworden wat de gevolgen zijn van de bouw van de kapschuur voor de kwaliteit van de Zuidesch, die blijkens de plantoelichting een in landschappelijk opzicht gevoelig gebied betreft. Ter zitting is gebleken dat de bouw van de kapschuur een insteek van ruim 70 meter in de Zuidesch met zich brengt.

De Voorzitter acht nader onderzoek door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak naar de ligging van de kapschuur ten opzichte van de bebouwingscontour en naar de gevolgen van de bouw van deze schuur voor de kwaliteit van de Zuidesch dan ook aangewezen. Voorts acht de Voorzitter nader onderzoek naar de aard en omvang van de activiteiten van het klussenbedrijf geboden.

Voor het hiervoor bedoelde onderzoek leent de bodemprocedure zich meer dan de thans aan de orde zijnde procedure. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, termen aanwezig het bestreden besluit, voorzover het betreft de in het plan voorziene bouw van de kapschuur, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

Gelet op de betrokken belangen ziet de Voorzitter voorts aanleiding een spoedige behandeling van de hoofdzaak te bevorderen.

2.7. Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 11 mei 2004, kenmerk 20/6.3/2003009714, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Ambachtelijk bedrijf", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 56,87; het bedrag dient door de provincie Drenthe te worden betaald aan verzoeker;

IV. gelast dat de provincie Drenthe aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2004

363.