Uitspraak 200401603/7


Volledige tekst

200401603/7.
Datum uitspraak: 6 september 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te Sint [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van het Bildt,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2003, kenmerk MIL03/229-3, heeft verweerder verzoekster een last onder dwangsom opgelegd in verband met het handelen in strijd met de voorschriften 1.6.2, 2.1.2 en 2.1.6 van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit).

Bij besluit van 13 januari 2004, kenmerk INK1210, verzonden diezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 augustus 2004, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door A. Hoepel, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. L.A. Bolmers en J.K. Toxopeus, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij uitstel van betaling van de dwangsom, omdat er in het dwangsombesluit ten onrechte van is uitgegaan dat zij onder de werking van het Besluit valt. Volgens haar is het Besluit niet van toepassing, omdat zij bedrijfsmatig dieren houdt.

2.3. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend hangende het beroep tegen het besluit van 13 januari 2004. In deze procedure staat daarom ter beoordeling of verzoekster, in afwachting van de beoordeling door de Afdeling van de rechtmatigheid van het besluit van 13 januari 2004, een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de werking van dat besluit.

2.4. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de voorschriften 1.6.2, 2.1.2 en 2.1.6 van het Besluit op dit moment worden nageleefd. Nieuwe overtredingen waardoor dwangsommen worden verbeurd zijn redelijkerwijs niet te verwachten. In zoverre bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van 13 januari 2004.

2.5. Deze bestuursrechtelijke procedure strekt zich niet uit tot de inning van reeds verbeurde dwangsommen. Een voorlopige voorziening kan dan ook niet leiden tot opschorting van betaling van reeds verbeurde dwangsommen. Ook in zoverre ziet de Voorzitter geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

2.6. Concluderend dient het verzoek te worden afgewezen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Beekhuis w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2004

157.