Uitspraak 200403058/2


Volledige tekst

200403058/2.
Datum uitspraak: 10 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
verzoekers,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2004 in het geding tussen:

1. Vereniging Pakhuis Wilhelmina en [wederpartij sub 1], onderscheidenlijk zetelend en wonend te [plaats],
2. [wederpartij sub 2], wonend te [woonplaats]

en

verzoeker sub 2.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2003 heeft verzoeker sub 2 (hierna: het college) aan [verzoekster sub 1] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van vier bedrijfsruimtes en 93 woningen met bijbehorende bergruimtes op een terrein aan de Oostelijke Handelskade te Amsterdam.

Bij besluit van 17 december 2003 heeft het college het daartegen door de Vereniging Pakhuis Wilhelmina (hierna: de vereniging) gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de door [wederpartij sub 1] en [wederpartij sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) de daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat het college met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar neemt en het besluit van 2 juni 2003 tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar geschorst.

Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoekster sub 1] bij brief van 13 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2004, en het college bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2004, hoger beroep ingesteld. [verzoekster sub 1] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 29 april 2004.
Bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft [verzoekster sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2004, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 juni 2003, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door mr. M. Wagenaar, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn de vereniging, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, en [wederpartij sub 1], in persoon en bijgestaan door laatstgenoemde, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw, waarvan de bovenste verdiepingen over het naastgelegen pakhuis ‘Oud Wilhelmina’, dat is verbouwd tot atelierruimten, uitsteken.

2.3. Partijen zijn in het bijzonder verdeeld over het antwoord op de vraag of het bouwplan voldoet aan de in het Bouwbesluit (2003) opgenomen voorschriften betreffende de brandveiligheid. De voorzieningenrechter heeft in de aangevallen uitspraak daarover onder meer geoordeeld dat – kort weergegeven - het standpunt van het college dat bij de toetsing aan het voorschrift betreffende de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geen rekening behoeft te worden gehouden met de aanwezigheid van het pakhuis onjuist is en het besluit van 17 december 2003 wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering vernietigd.

2.4. De onderhavige procedure leent zich niet voor een beoordeling van de juistheid van dat oordeel. Dit zal in de bodemprocedure dienen te geschieden.

2.5. In opdracht van [verzoekster sub 1] is door Adviesburo Nieman B.V. een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de brandoverslagrisico’s die kunnen ontstaan ten gevolge van een uitslaande brand in het pakhuis ‘Oud Wilhelmina’ en zijn de vluchtmogelijkheden in de nieuwbouw bij brand in het pakhuis bezien. Bij dat onderzoek is uitgegaan van de werkelijke situatie.

Gelet op de conclusies van het rapport van genoemd adviesbureau van 28 mei 2004, die onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden, acht de Voorzitter aannemelijk dat, wanneer aan de zuidgevel en het dak van het pakhuis en/of langs de galerijen van de nieuwbouw bepaalde voorzieningen worden getroffen, een situatie ontstaat die voldoet aan de voorschriften op het punt van de brandveiligheid en – daarvan uitgaande – dat het bouwplan kan worden uitgevoerd en de bouwvergunning in stand zal blijven. Het college heeft zich bereid verklaard de kosten voor de voorzieningen aan het pakhuis voor zijn rekening te nemen.

2.6. Gelet hierop en op de betrokken belangen, bestaat aanleiding voor het treffen van na te melden voorlopige voorziening. Daarbij is wat betreft de voorziening dat het college hangende de hoger beroepen geen nieuwe beslissing op de bezwaarschriften hoeft te nemen mede in aanmerking genomen dat de bodemzaak versneld zal worden behandeld.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.8. Het griffierecht zal door de Secretaris van de Raad van State aan verzoekers worden terugbetaald.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam geen nieuwe beslissing op de bezwaarschriften hoeft te nemen voordat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist;

II. heft bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing door de voorzieningenrechter van het besluit van 2 juni 2003, kenmerk G1/0259 SWD 2001, tot zes weken na de nieuw te nemen beslissing op bezwaar op, totdat de Afdeling heeft beslist op de hoger beroepen of het geschil op andere wijze tot een einde is gekomen;

III. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (beide € 409,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004

201.