Uitspraak 200307112/1


Volledige tekst

200307112/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 19 september 2003 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2000 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, hierna: de minister) een verzoek van appellant om de aan [vergunninghouder] verleende privaatrechtelijke en publiekrechtelijke vergunningen voor de visserij met vaste vistuigen in de Waddenzee op naam van appellant over te schrijven, afgewezen.

Bij besluit van 20 februari 2002 heeft de minister het door appellant gemaakte bezwaar voorzover gericht tegen de weigering de privaatrechtelijke vergunning op naam van appellant over te schrijven niet-ontvankelijk en voorzover gericht tegen de weigering om de publiekrechtelijke vergunning op naam van appellant over te schrijven ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep voorzover gericht tegen de weigering om een nieuwe vergunning te verlenen niet-ontvankelijk en voorzover gericht tegen de weigering om de tenaamstelling van de vergunning te wijzigen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 december 2003 heeft de minister van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar appellant vertegenwoordigd door mr. M.J.S. van der Vorst, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het hoger beroep van appellant beperkt zich tot het oordeel van de rechtbank inzake de gehandhaafde weigering van de minister om de publiekrechtelijke vergunning voor de visserij met vaste vistuigen in de Waddenzee ten name van [vergunninghouder], de vader van appellant, op naam van appellant over te schrijven.

2.2. Naar door appellant ter zitting nog is bevestigd is niet langer in geschil is dat de vergunning die aan [vergunninghouder] jaarlijks werd verstrekt in ieder geval vanaf 1994 niet voor overdracht vatbaar is geweest. Hiervan uitgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de ten name van [vergunninghouder] verleende vergunning voor de visserij met vaste vistuigen bij diens overlijden op 22 december 1998 van rechtswege is komen te vervallen. De verzochte overschrijving van deze vergunning op naam van appellant heeft de minister om die reden dan ook terecht geweigerd. Voor een afweging van de betrokken belangen is – anders dan appellant kennelijk meent – onder dergelijke omstandigheden geen plaats.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004

367.