Uitspraak 200401419/2


Volledige tekst

200401419/2.
Datum uitspraak: 14 mei 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Zwartewaterland het bestemmingsplan "Buitenkwartier Cingellanden" vastgesteld.

Bij besluit van 9 december 2003, kenmerk RWB/2003/1757 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 17 februari 2004, bij de
Raad van State ingekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2004, waar verzoeker in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Zwartewaterland, vertegenwoordigd door G. Stam, daar verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker is eigenaar van de woning [locatie 1]. Hij stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dat voorziet in de mogelijkheid om een tweede villa te bouwen op het perceel [locatie 2]. Verzoeker voert daartoe onder meer aan dat sprake zal zijn van aanzienlijke waardevermindering van zijn woning en dat dit ten onrechte niet in de belangenafweging is betrokken.

2.3. De gemeenteraad stelt dat de in het plan opgenomen regeling voortkomt uit een in het verleden door de gemeente gedane toezegging aan de eigenaar van het perceel [locatie 2].

2.4. De Voorzitter acht gelet op de aan het besluit van de gemeenteraad ten grondslag liggende motivering en de daaruit voortvloeiende belangenafweging nader overleg tussen de eigenaren van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] en het gemeentebestuur noodzakelijk.

Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding om de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 8 mei 2003, RWB/2003/1757, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding “1”, zijnde het maximaal aantal woningen, voor het plandeel met de bestemming “Woonhuizen”, voor zover dat betrekking heeft op de gronden gelegen tussen de woning [locatie 2] en het perceel behorende bij de woning [locatie 1];

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan verzoeker;

III. gelast dat de provincie Overijssel aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004

370