Uitspraak 200402056/2


Volledige tekst

200402056/2.
Datum uitspraak: 7 mei 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Heumen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 30 januari 2004 in het geding tussen:

[wederpartij] te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2002 heeft appellant afwijzend beslist op de aanvraag om bouwvergunning van [wederpartij] voor het oprichten van een schuur op het perceel [locatie] in [plaats] (hierna: de schuur).

Bij besluit van 22 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 2 oktober 2002 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2004, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door A.C. Kneppers, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door ing. E. Stroobosscher, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij de aangevallen uitspraak is bepaald dat de gevraagde bouwvergunning voor de schuur van rechtswege is verleend. Dit betekent, aldus appellant, dat [wederpartij] het bouwwerk zonder verdere restricties mag bouwen. Appellant acht het realiseren van het bouwwerk hangende het hoger beroep een ongewenste situatie en heeft daarom verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen totdat op de hoofdzaak is beslist.

2.2. Vast staat dat nog geen aanvang met de bouw van de schuur is gemaakt. Namens [wederpartij] is in een schrijven van 5 april 2004 aangegeven dat eerst met de bouw van de schuur zal worden gestart nadat de (van rechtswege verleende) bouwvergunning onherroepelijk is geworden. Ter zitting is dit desgevraagd bevestigd.

2.3. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat, gelet op de betrokken belangen, voor het treffen van de gevraagde voorziening (thans) de vereiste onverwijlde spoed ontbreekt.

2.4. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2004

224.