Uitspraak 200401180/1


Volledige tekst

200401180/1.
Datum uitspraak: 1 april 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoekster], gevestigd te [plaats],
verzoekster,

en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2003 heeft verweerder aan verzoekster een vergunning onder voorwaarden als bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het gebruik van assimilatiebelichting binnen de glastuinbouwlocatie in de Eerste Bathpolder te Rilland op een afstand groter dan 500 meter vanuit het staatsnatuurmonument Oosterschelde-buitendijks.

Tegen dit besluit hebben verzoekster bij brief van 3 december 2003, [partij A] en [partij B] bij brief van 12 december 2003, [partij C] bij brief van 19 december 2003 en de Zeeuwse Milieufederatie bij brief van 22 december 2003, bezwaar gemaakt.

Bij brief van 6 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht de schorsende werking van de bezwaarschriften op te heffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 maart 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.

Voorts zijn de Zeeuwse Milieufederatie, vertegenwoordigd door M.F.G. van Zonneveld, gemachtigde, [partij A] en [partij B] en [partij C], vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 12 van deze wet opgeschort totdat op het bezwaar hiertegen is beslist.

2.2. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat het besluit van 14 november 2003 geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet betreft, zodat de daartegen ingediende bezwaarschriften geen opschortende werking hebben. Voor zover toch moet worden aangenomen dat dit besluit een vergunning ingevolge deze wet is, beoogt verzoekster met haar verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opheffing van de opschortende werking van de bij verweerder tegen dit besluit ingediende bezwaarschriften.

2.3. De Voorzitter stelt vast dat voor de aanleg van een glastuinbouwcomplex in de Eerste Bathpolder te Rilland bij besluit van 7 juli 2000, gewijzigd bij besluit van 30 oktober 2000, vergunning is verleend op grond van de Natuurbeschermingswet. Op grond van deze, onherroepelijke, vergunning is het gebruik van assimilatiebelichting door een individueel bedrijf binnen een afstand van 500 meter vanuit de Oosterschelde toegestaan. Bij toepassing van assimilatiebelichting door een individueel bedrijf op een afstand groter dan 500 meter vanuit de Oosterschelde dient een lichtplan opgesteld te worden om in beeld te brengen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om schade aan de natuur in de Oosterschelde te voorkomen. Dit lichtplan dient aan verweerder ter goedkeuring te worden voorgelegd. Indien de aanvullende maatregelen, voortvloeiend uit het goedgekeurde lichtplan, integraal zijn uitgevoerd kan assimilatiebelichting op een afstand groter dan 500 meter vanuit de Oosterschelde worden toegepast.

2.4. De Voorzitter overweegt dat de procedure op grond van artikel 8:81 van de Awb ziet op het, in afwachting van de beslissing op - in dit geval - de ingediende bezwaarschriften, treffen van voorlopige voorzieningen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Gelet hierop gaat de Voorzitter omwille van de verdere behandeling van het verzoek er thans van uit dat het besluit van 14 november 2003 een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is.

2.5. Het besluit van 14 november 2003 strekt ertoe dat verzoekster in haar glastuinbouwbedrijf in de Eerste Bathpolder, voorzover gelegen op meer dan 500 meter van het staatsnatuurmonument Oosterschelde-buitendijks, onder voorwaarden assimilatiebelichting mag toepassen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster reeds assimilatiebelichting toepast ten behoeve van trostomatenteelt. Tegen het besluit van 14 november 2003 hebben verzoekster zelf, de Zeeuwse Milieufederatie, [partij C] en [partij A] en [partij B] bezwaarschriften ingediend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster zelf, verweerder, en de Zeeuwse Milieufederatie, voor zover het betreft de thans plaatsvindende teelt, geen bezwaar hebben tegen opheffing van de opschortende werking van de ingediende bezwaarschriften. Verzoekster heeft meegedeeld dat de besluiten over de nieuwe teelt in juli/augustus zullen worden genomen. Ter zitting heeft verweerder toegezegd dat hij voordien op de bezwaarschriften zal hebben beslist.

Ten aanzien van de door [partij C] en [partij A] en [partij B] ingediende bezwaarschriften overweegt de Voorzitter hierin op voorhand geen aanleiding te zien voor een afwijzing van het verzoek. De Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat door inwerkingtreding van de vergunning aan de natuurwaarden in het staatsnatuurmonument Oosterschelde-buitendijks onevenredige schade zal worden toegebracht.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de bezwaarschriften tegen het besluit van 14 november 2003 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, kenmerk 03/2537/hz/ae, wordt opgeheven.

Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Dolman w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2004

392/85.