Uitspraak 200401358/1 en 200401358/2


Volledige tekst

200401358/1 en 200401358/2.
Datum uitspraak: 25 maart 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2004 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn woonschip [naam woonschip] uit Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 3 december 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 januari 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. D.H. Woelinga, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg en G.J. Boontje, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot een juiste beslissing gekomen. Appellant heeft in hoger beroep geen grieven aangevoerd die een ander licht op de zaak werpen. De door hem ter zitting getoonde foto’s geven evenmin aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2004

383.