Uitspraak 200308107/2


Volledige tekst

200308107/2.
Datum uitspraak: 29 januari 2004

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2003, kenmerk MB/03.041289/L, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Afvalzorg Deponie B.V." een vergunning verleend voor het veranderen van een afvalstortplaats op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Almere, sectie […], nummers […] en […]. Dit besluit is op 23 oktober 2003 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 30 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 januari 2004, waar verzoekers, waarvan [gemachtigde] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door C.A.I. Eringfeld en M.J.M. van Schaick, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door M. de Hek en H. Scharff, gemachtigden, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het geschil heeft betrekking op het onderdeel van het bestreden besluit waarbij het los storten van asbesthoudende bulkmaterialen is vergund. Verzoekers zijn woonachtig in een nabij de stortplaats gelegen woonwijk. Zij vrezen vanwege deze vergunde activiteit gevaar voor de gezondheid en stellen in dit verband te vrezen dat de veiligheidsvoorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet zullen worden nageleefd. Verzoekers voeren aan geen vertrouwen te hebben in de controle en handhaving van de vergunningvoorschriften door verweerder. Zij betogen verder dat op grond van de vergunning een meetsysteem voor het monitoren van asbestdeeltjes in de lucht had moeten worden voorgeschreven. Het betoog van verweerder dat het van belang is dat de asbest op de onderhavige stortplaats wordt gestort omdat daardoor wordt voorkomen dat met asbest wordt gesleept, kan volgens verzoekers niet slagen omdat aan de vergunning geen voorschriften met betrekking tot de regionale herkomst van het asbesthoudende bulkmateriaal zijn verbonden.

2.3. De Voorzitter stelt voorop dat ingevolge artikel 8.13a van de Wet milieubeheer geen voorschriften aan de vergunning mogen worden verbonden die het naar of uit de provincie brengen van afvalstoffen beperken of uitsluiten. Het bezwaar dat ten onrechte geen voorschrift aan de vergunning is verbonden waarin is bepaald dat alleen asbesthoudend afval mag worden geaccepteerd uit Flevoland of de Gooistreek, kan reeds hierom niet slagen.

Aan de vergunning zijn ter voorkoming van verspreiding van asbestvezels of asbeststof voorschriften verbonden. Zo moet op grond van voorschrift 1.2.3 het vochtpercentage van het los te storten asbesthoudende bulkmateriaal ten minste tien procent bedragen en mag het los te storten asbesthoudende bulkmateriaal ingevolge voorschrift 1.2.6 uitsluitend worden aangevoerd in vrachtwagens voorzien van een lekdichte laadruimte met een stofdicht afsluitsysteem. Voorts is het op grond van voorschrift 1.2.8 verboden onverpakte asbesthoudende bulkmaterialen te storten bij windkracht 5 en hoger. Voorschrift 1.2.11 bepaalt dat het losgestorte asbesthoudende materiaal zodra dit mogelijk en bedrijfsmatig zinvol is of milieuhygiënisch noodzakelijk blijkt, en in ieder geval uiterlijk aan het einde van iedere werkdag, afgedekt moet worden met een laag niet-asbesthoudend materiaal van ten minste tien centimeter dikte of met een minimaal daaraan gelijkwaardige afdekking. Indien tijdens storten van onverpakte asbesthoudende bulkmaterialen toch verstuiving of stofvorming optreedt, dient onmiddellijk het gestorte materiaal op grond van voorschrift 1.2.12 door besproeiing/ verneveling van water te worden bevochtigd. Dit artikel bepaalt verder dat het gestorte materiaal zo nodig onmiddellijk dient te worden afgedekt. Het is de Voorzitter verder uit het verhandelde ter zitting gebleken dat bij het storten een medewerker aanwezig is die met de daartoe benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen controleert dat het materiaal bij het storten niet verstuift en die erop toeziet dat vrachtwagens en ander materiaal pas het terrein verlaten nadat eventueel aan de buitenzijde aanhangende vervuiling is verwijderd. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften toereikend zijn om verspreiding van asbestvezels of asbeststof te voorkomen. Het feit dat in de vergunning geen meetsysteem voor asbestdeeltjes in de lucht is voorgeschreven doet, hoe belangrijk dit ook is gebleken te zijn voor verzoekers, aan het voorgaande niet af.

Het betoog van verzoekers dat zij vrezen dat verweerder tekort zal schieten in het uitoefenen van controle op de naleving van de aan de vergunning verbonden voorschriften en in het handhaven daarvan heeft geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en kan om die reden niet slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.

2.4. Het verzoek dient te worden afgewezen. De Voorzitter zal in het kader van de behandeling van de hoofdzaak aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening verzoeken om een deskundigenbericht uit te brengen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Oudenaller
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2004

179-415.